11 MAART 1953
71
Conform het voorstel wordt besloten.
23. Subsidie afd. Brecla en Omstreken van de Nederlandse Ver
eniging v. Tekenonderwijs.
De heer STUBENROUCH zegt dat hij niet met het in het prae-
advies voorgestelde bedrag kan meegaan. Het is altijd moeilijk om
voor een bepaald doel subsidie te verlenen. Spreker is er in het
onderhavige geval echter voor om het gevraagde subsidie van f 300.-
beschikbaar te stellen, omdat een ";n ander een belangrijk onder
deel is van de onderwijsvernieuwing, die de zelfwerkzaamheid be
vordert. Daarnaast kan Breda, dat toch ook een cultuur-centrum
wil zijn, zich moeilijk onttrekken aan het subsidie. Hij stelt voor om
het gevraagde subsidie te verlenen, waaruit de vereniging niet mag
concluderen, dat dit ook subsidiëring voor volgende jaren inhoudt.
De heer VERMEULEN zegt dat er in de subsidie-commissie geen
overeenstemming was over het voorstel. Hij is wel overtuigd van de
belangrijkheid van de tekenonderwijsdag, doch hij was van mening,
dat de subsidiecommissie zich zou refereren aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
Spreker blijft bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Wethouder MEIJS zegt, cTat Burgemeester en Wethouders bereid
zijn met het voorstel van de heer Stubenrouch mede te gaan en hij
vertrouwt erop, dat het slechts een éénmalige subsidie-verlening
zal zijn.
Besloten wordt een subsidie van f 300.te verlenen.
24a. Subsidie aan de Mater Amabilissehool.
De heer STUBENROUCH kan zich met het voorstel verenigen.
Hij vraagt of het mogelijk is, de school een voorschot op het subsidie
te verstrekken.
Wethouder MEIJS zal nagaan in hoeverre dit mogelijk is.
De heer RATTINK vraagt of alle leerlingen van de school uit
Breda afkomstig zijn.
Wethouder MEIJS' zegt dit thans niet te kunnen mededelen.
De heer RATTINK zegt geen bezwaren te hebben tegen de sub
sidie-verlening aan deze school, doch hij vindt het onlogisch, dat de
gemeente Breda voor buitenleerlingen subsidie verleent.
Wethouder MEIJS zegt toe dit te zullen nagaan.
De heer JONGBLOED constateert, cTat de subsidiëring van deze
school een moeilijke kwestie is. Een gedeelte is nijverheidsonderwijs,
waarvoor het rijk 70% en de gemeente 30% betaalt, terwijl daar
naast het rijk en de provincie nog een subsidie verlenen, doch slechts
alleen voor de loontrekkende leerlingen. Hij vraagt zich af of het
niet-loontrekkende meisje eigenlijk wel op deze school thuis behoort,
omdat het rijk alleen subsidieert voor de loontrekkende leerlingen.
Het Rijk zal hier toch wel iets mee voor gehad hebben. Waarom
moet de Gemeente nu wel subsidie gaan verlenen voor de niet-