15 APRIL, 1953 85 COSIJN, Mr B. W. M. DRION, C. VAJNT DEN EEDEN, A. J. J. VAN GILS, N. W. C. VAN GISBERGEN, A. VAN HAPEREN, H. J. VAN HOUTEN, Mr J. P. HUSTINX, A. JONGBLOED, J. VAN KAMPEN, J. J. KAMPHUI J SL. J. F. KOErtTbHUlS, D. J. A. KRAlviERS, J. A. MEIJS, G. MINDEHOUD, F. H. ivi. MOL, J. J. MOL, F. P. VAN DE NOORT, C. PEETERS, A. J. A. RATTINK, A. P. ROMSOM, C. A. M. DE ROOS, Drs G. G. STUBENROUGH, C. A. H. VAN SWOL, Mr E. H. TOXOPEUS, Drs O. G. E. M. VER HAAK, J. F. V. VERMEULEN, J. VERS'CHUREN, A. J. WEZEN BEEK. Afwezig: de heer Dr L. VAN EGERAAT. SOT Voorzitter: de heer Mr Dr C. N. M. KORTMANN, Secretaris: de heer Mr J. J. G. M. WALENKAMP. De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit, waarvan de tekst is opgenomen in artikel 8a van het Reglement van orde Voor de vergaderingen van de gemeenteraad'. De heer STUBENRQUCH verzoekt voor de behandeling van de agenda een verklaring namens de K.V.P.-fractie te mogen afleggen. Dit verzoek wordt door de raad toegestaan met 26 stemmen voor en 2 stemmen tegen. Daarna verklaart de heer STUBENROUCH: „Mejuffrouw Zr Koppelaar en de heren Cosijn, Van Gils, Koertshuis, Meijs, Van Swol en Wezenbeek hebben bedankt voor het lidmaat schap van de K.V.P., of zijn van rechtswege geen lid meer van aeze partij. Dit impliceert, dat zij geen deel meer uitmaken van de K.V.P.-raadsfractie. Deze leden van onze raad hebben zelve om hier niet ter zake doende redenen, doch echter allen overeenkomstig hun eigen inzich ten, gemeend deze stap te moeten doen. De K.V.P.-raadsfractie betieurt uiteraard deze gebeurtenis zeer, doch stelt zich op het standpunt, dat genoemde leden zelf degenen zijn, die het verband met de K.V.P. verbroken hebben. Naar de mening van de K.V.P.-raadsfractie leidt dit uittreden uit de K.V.P. en dus ook uit de K.V.P.-raadsfractie noodzakelijker wijs ertoe, dat de uitgetredenen hun mandaat dienen neer te leggen, aangezien zij niet meer beschouwd kunnen worden als afgevaardig den van de KV.P., als hoedanig zij vier jaren geleden gekozen zijn. De K.V.P.-raadsfractie vertrouwt, dat de uitgetredenen zelve de consequenties zullen trekken uit deze gang van zaken, zich daarbij baserend op de gangbare normen van politieke zeden". Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Hierna wordt overgegaan tot behandeling van de agenda. 1. Vaststelling van notulen. De heer BRINKERHOF verzoekt aan de notulen van 11 Maart 1953, op blz. 73, 26e regel, toe te voegen: De toezegging is toen ge daan, dat geen bouwmaterialen buiten de loods zullen worden op geslagen.", en voorts op blz. 78 van die notulen, 9e alinea de woor den „om niet" te doen vervallen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1953 | | pagina 85