116 12 MEI 1954 de agenda vermeldt onder punt 5: „Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake weigering van een bouwvergunning aan A. van Looveren." In eerste instantie is de kwestie in de Bouwcommissie besproken. Door deze commissie is geadviseerd nader overleg met de betrokkene te plegen. Gaarne zou hij vernemen waaruit dit nader overleg heeft bestaan. Bovendien heeft spreker bezwaar tegen de laatste zin van het voorstel, inhoudende dat de Bouwcommissie met het voorstel accoord gaat. Volgens de mening van spreker is de Commissie niet gehoord. De heer JONGBLOED acht de zaak ver buiten haar proporties gegroeid. Volgens zijn mening staat de Raad eenvoudig voor de vraag of de aanvrager al dan niet voldoet aan de Bouwverordening. Volgens Burgemeester en Wethouders niet; daartegenover staat de mening van de heer Froger, die aan de hand van deskundige rap porten verklaart, dat de door hem voorgestelde fundering even degelijk is als de in de bouwverordening voorgeschreven fundering. De bouwvergunning is door Burgemeester en Wethouders gewei gerd en wordt thans in beroep behandeld door de Raad. Spreker kan zich voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders het stand punt huldigen, dat de verordening moet worden toegepast, omdat bij verlening van deze vergunning de bouwverordening op losse schroeven komt te staan. Spreker wenst met nadruk te verklaren, dat ofschoon de P.v.d.A.-wethouder de portefeuille van Openbare Werken beheert, het voor de fractie niet moeilijk is haar oordeel te vellen, omdat deze kwestie geheel buiten de politieke sfeer valt. Hij is van oordeel dat de bouwvergunning verleend dient te worden. Tenslotte wijst spreker er op, dat de Raad de hoogste beroeps instantie is in deze kwestie en dat beroep op de Kroon niet mogelijk is. Wensen Burgemeester en Wethouders tot het uiterste te gaan, dan kunnen zij, bij verlening van de vergunning door de Raad, vernietiging van het raadsbesluit vragen aan de Kroon. De heer KRAMERS kan zich volkomen met het door de heer Mol gesprokene verenigen. In verband met de zeer oude bouw verordening kan het volgens de mening van spreker zeer wel moge lijk zijn dat andere funderingsconstructies gevonden zijn, die ge lijkwaardig zijn aan de geëiste paalfundering. Spreker wordt in deze mening gesterkt door het rapport van het Laboratorium voor Grondmechanica en het rapport van Professor Nanninga. Hij acht het niet gewenst star aan de verordening vast te houden en hij zal dan ook het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet steunen. De heer SONDERMEIJER zegt niet technisch genoeg te zijn aan gelegd. Hij zal echter tegen het voorstel stemmen, omdat het advies van de 3e man, Professor Nanninga, voor de heer Froger gunstig luidt. Mej. KOPPELAAR kan zich volkomen bij de overige sprekers aansluiten. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders staat op pag. 2, le alinea: „Het is derhalve alleszins mogelijk, dat bij een verdere bestudering van het bouwplan nog andere bezwaren naar voren komen welke tot wijziging van het bouwplan zouden kunnen leiden." Spreekster zegt een schrijven van het architecten bureau voor zich te hebben, waarin staat vermeld, dat het gehele bouwplan is goedgekeurd, behoudens de fundering. Eerstgenoemde zinsnede lijkt haar niet juist toe. Aan de hand van de correspon-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 116