12 MEI 1954 119 het schrijven van 22 April 1954 dat uiteraard na een paalfun dering de meest geschikte funderingswijze een betonplaat met vorstrand zou zijn en dat gerekend moet worden op zettingen van 3 a 5 cm." Verder staat in het schrijven: „De bouwverordening eist een fundering op vaste natuurlijke grondslag. Spreker geeft toe, dat het woord „Natuurlijke' abusievelijk is toegevoegd. Dit woord staat niet in de bouwverordening. De dienst van Openbare Werken en Burgemeester en Wethouders zijn van mening, dat paalconstructie de enige juiste is. Dit in af wijking van Professor Nanninga die naast de paalfundering accoord kan gaan met een plaatfundering met vorstranden. Wethouder MEIJS zegt, dat men uit de woorden van de heer Toxopeus de indruk zou krijgen dat Professor Nanninga meer waarde aan plaatfundering zou hechten dan aan paalfundering. De heer MOL wenst nogmaals onder de aandacht te brengen dat artikel 53 van de bouwverordening voorschrijft, dat de funda menten van een gebouw op zodanige vaste en stevige grondslagen moeten worden aangelegd, dat de nodige waarborgen aanwezig zijn tegen verzakking en ongelijke zettingen van het gebouw. De VOORZITTER stelt voor de discussie te beëindigen en over te gaan tot stemming over het voorstel van Burgemeester en Wet houders, vervat in de laatste alinea van het voorstel. Hierna wordt tot stemming overgegaan. Met 13 tegen 20 stemmen wordt het voorstel verworpen. Tegen stemden: Mej. Koppelaar en de Heren van de Noort, Kramers, Vermeulen, Toxopeus, Verschuren, Bastiaansen, Quaed- vlieg, Minderhoud, Kroon, Hulskramer, Sondermeijer, Jongbloed, van Bijnen, Kools, Wezenbeek, Mol, van Gisbergen, Verhaak en Klompers. Vóór stemden Mevrouw Slot en de Heren van Houten, Mendes, Nieuwlaat, Brinkerhof, Rattink, van Boxtel, Romsom, Stubenrouch, Meijs, Bliek, Cosijn en Kamphuijs. De VOORZITTER deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders aan de heer Froger zullen berichten, dat de Raad van mening is dat de funderingswijze, zoals door hem voorgesteld, niet in strijd is met de bouwverordening en dat de bouwaanvrage opnieuw in behandeling zal worden genomen. De heer JONGBLOED vraagt of de heer Froger nog beroep heeft op de Raad, indien de bouwvergunning op andere punten, wordt geweigerd. De heer QUAEDVLIEG zegt dat artikel 7 van de woningwet inhoudt, dat de kennisgeving van het raadsbesluit strekt als bouw vergunning. Indien Burgemeester en Wethouders deze zienswijze niet delen verzoekt hij stemming hierover. De VOORZITTER deelt mede, dat hij duidelijk heeft geformu leerd dat het in stemming gebrachte voorstel van Burgemeester en Wethouders niet behelsde het al of niet verlenen van een bouw vergunning. De heer TOXOPEUS acht het niet juist, dat de zaak wederom terug verwezen wordt naar Burgemeester en Wethouders. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 119