12 MEI 1954 125 hebben met Burgemeester en Wethouders over deze kwestie. Hij verzoekt daarom dit punt van de agenda b.v. een maand aan te houden. De heer BRINKERHOF merkt op, dat de heer Quaedvlieg heeft gezegd, dat de heer Jongbloed niet voldoende op de motieven van Burgemeester en Wethouders is ingegaan. Spreker wenst de heer Quaedvlieg in te lichten. In het prae-advies staat op pagina 2, dat van de 167 overblijvende kinderen en 25 nog niet op school zijn, er 14 op andere openbare lagere scholen en 128 op bijzondere lagere scholen zijn geplaatst. Uit deze cijfers blijkt, dat de ouders van deze kinderen op bijzonder onderwijs geen prijs stellen en derhalve openbaar onderwijs wensen. Deze conclusies worden echter in het prae-advies voor de stichting van de bijzondere school gemist. Vol gens de bestaande jurisprudentie zal redelijkerwijs moeten worden aangenomen, dat deze kinderen inderdaad de school zullen bezoe ken, indien de ouders op de lijst getekend hebben. Hij hoopt, dat de Raad zich met de beide prae-adviezen niet zal kunnen verenigen. De heer NIEUWLAAT zegt, dat het accent door de vorige spre kers is gelegd op de ouderverklaringen. Hij is echter van mening dat het accent dient te worden gelegd op artikel 19 van de Lager Onderwijswet 1920. Deze openbare lagere school kan niet worden gevorderd, omdat de andere scholen voor openbaar lager onderwijs niet overbevolkt zijn. De vraag rijst bij spreker of niet tot concen tratie van de bestaande openbare scholen moet worden overgegaan. De heer MINDERHOUD merkt op, dat in het prae-advies staat vermeld dat de ouders van 128 leerlingen, die thans een bijzondere school bezoeken, openbaar onderwijs zouden verlangen. Hij meent dit te moeten betwijfelen. Spreker heeft de lijst met handtekeningen eens ingekeken en hij kan verklaren, dat de moeders van 4 leer lingen, die thans een bijzondere Christelijke school bezoeken, hem ongevraagd hebben verklaard, dat zij niet wensten, dat hun kinderen deze Christelijke scholen zouden verlaten. Wethouder STUBENROUCH merkt op, dat de heer Jongbloed de agendapunten 12 en 13 aan elkaar gekoppeld heeft, alhoewel hij daarvoor geen toestemming van de Voorzitter heeft verkregen. Hij wil echter niet in deze kwestie treden, maar wenst wel naar voren te brengen, dat elk der voorstellen aparte grootheden zijn. Spreker heeft er geen bezwaar tegen beide voorstellen tegelijk te behan delen. Nabij de op te richten bijzondere school aan de P. C. Hooftstraat/ Brederostraat staat een soortgelijke school, waarop zowel jongens als meisjes zijn. Dit is gedaan om de ontwikkeling van de school gade te slaan. Nu men aan het 6e leerjaar toe is blijkt het complex reeds te klein te zijn. De ontwikkeling van dit stadsgedeelte en van de reeds bestaande school heeft dus aangetoond, dat het on vermijdelijk is dat hier een school wordt gesticht. Met de wet in de hand, zegt spreker, kan men constateren, dat de feiten voor het stichten van een openbare lagere school in het Heuvelkwartier geheel anders liggen. In dit geval ontbreekt de noodzakelijkheid om tot stichting van een nieuwe school over te gaan, omdat de andere openbare scholen, gelegen binnen een straal van 4 k.m. niet volledig bezet zijn. Indien het prae-advies juist gelezen wordt, dan kan men daaruit concluderen, dat Burgemeester en Wethouders ten opzichte van het openbaar lager onderwijs dili-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 125