13 JANUARI 1954
13
12. Verhoging subsidie Brabants Orkest.
De heer VERMEULEN zegt, dat de subsidiecommissie van oor
deel is, dat verhoging van subsidie van jaar tot jaar dient te worden
bekeken.
De heer BLIEK vraagt het Brabants Orkest te wijzen op de nood
zakelijkheid de inkomsten zo hoog mogelijk op te voeren, opdat niet
geheel op de subsidies van de Overheid wordt gesteund.
Zonder verdere beraadslaging wordt overeenkomstig dit
voorstel besloten.
13. Subsidieverzoek van de Federatie van Bredase Zangvereni
gingen.
De heer VERMEULEN acht het prae-advies vrij negatief gesteld.
Dit is door hem ook reeds in de vergadering van de subsidie-com
missie medegedeeld. Spreker vindt het niet juist, dat het subsidie
aan de Federatie wordt onthouden omdat het College van Burge
meester en Wethouders van oordeel is, dat de zangverenigingen
nimmer tot een prestatie van voldoende culturele allure zullen ko
men. Door Wethouder Meijs werd in de subsidiecommissie gezegd,
dat door Burgemeester en Wethouders werd overwogen iets voor
de zangverenigingen te doen. Deze toezegging mist hij in het voor
stel. Hij zal zich alleen met het voorstel kunnen verenigen, indien
door Burgemeester en Wethouders positief wordt medegedeeld, dat
door dit College pogingen zullen worden gedaan de prestaties van
de verenigingen door een gezamelijke uitvoering op te voeren en
hiervoor dan een subsidie beschikbaar te stellen.
Spreker heeft zich georiënteerd over de subsidiëring van de zang
verenigingen bij andere gemeenten. In Eindhoven, met 12 vereni
gingen, wordt b.v. afgezien van de culturele prestaties een subsidie
verleend van 5,per lid per jaar. Hij is van oordeel, dat de ge
meente Breda een pover figuur slaat.
De VOORZITTER zegt te hebben verzuimd aan de wethouder
gelegenheid te geven tot een nadere uiteenzetting.
Wethouder STUBENROUCH zegt, dat subsidiëring van verenigin
gen voor vrije tijdsbesteding niet op het terrein van de overheid
ligt. Hij ontkent het bestaansrecht van deze verenigingen niet, doch
is van oordeel, dat de leden zich persoonlijk voor hun vereniging
moeten inzetten. Het stimuleren van culturele prestaties geschiedt
niet via een federatie van zangverenigingen doch via een prestatie
van formaat. Dit is de zienswijze van Burgemeester en Wethouders,
die in dit prae-advies is neergelegd.
Wethouder MEIJS zegt, dat hij in de subsidiecommissie slechts
zijn persoonlijke mening naar voren heeft gebracht. Hij acht het
voorstel niet negatief en als de Raad tot subsidiëring zou besluiten
dient dit te geschieden door de Culturele Werkgemeenschap. De
consequenties ten aanzien van andere verenigingen dienen te wor
den bezien.
De heer BASTIAANSEN vraagt, of indien tot subsidiëring wordt
overgegaan, de culturele prestaties als grondslag worden genomen.