148
16 JUNI 1954
14 April 1954
23e
5
Mei
1954,
G.
nr.
83473
14 April 1954
21e
12
Mei
1954,
G.
nr.
83576
14 April 1954
22f
26
Mei
1954,
G.
nr.
83795
14 April 1954
22g
26
Mei
1954,
G.
nr.
83794
12 Mei 1954
21a
26
Mei
1954,
G.
nr.
84980
12 Mei 1954
21a
26
Mei
1954,
G.
nr.
84979
Datum raadsbesluit:
17 Februari 1954
Datum besluit B. en W.:
24 April 1953
5 Januari 1954
Agendanr.: Datum besluit van de Kroon:
5c 20 April 1954, nr. 91
Agendanr.: Datum besluit Ged. Staten:
1906 19 Mei 1954, G. nr. 59514
1810 12 Mei 1954, G. nr. 76735
B. Onthouding van goedkeuring aan besluiten:
Datum raadsbesluit: Agendanr.: Datum besluit Ged. Staten:
14 April 1954 6b 19 Mei 1954, G. nr. 83544Ri.i
Deze besluiten worden voor kennisgeving aangenomen.
3. Uitbreidings- en onteigeningsplannen.
De heer MOL merkt op, dat de voorbereiding van de uitbreidings
plannen, welke de Raad bereiken uitstekend is. Deze voorbereiding ge
schiedt met kennis van zaken. Hij heeft alle lof voor de stedebouwkun-
dige dienst. Spreker meent echter te moeten waarschuwen tegen het
streven, dat bij stedebouwkundigen naar voren komt, om meer tot
hoogbouw over te gaan, omdat deze betere stedebouwkundige aspecten
heeft. In deze gemeente moet worden doorgegaan met de bouw van
goede en bruikbare woningen voor de burgerij. Daarmede is zij
spreker deelt dit mede namens zijn fractie het meest gebaat.
De heer QUAEDVLIEG zegt accoord te kunnen gaan met de mening
van Burgemeester en Wethouders, dat de Hfd. Ing. van de Rijkswater
staat in zijn bezwaar tegen het uitbreidingsplan Brabantpark C niet
ontvankelijk wordt verklaard. Nu Burgemeester en Wethouders in hun
voorstel echter toch op diens bezwaren ingaan verzoekt spreker om
een nadere motivering, waarom in verband met da' verkeersveiligheid
het standpunt van, de hoofdingenieur niet wordt overgenomen.
De heer VERMEULEN zegt met belangstelling geluisterd te hebben
naar de woorden van de heer Mol. Het is echter noodzakelijk de hoogte
in te gaan wegens gebrek aan grond. Hoe denkt de K.V.P.-fractie haar
standpunt te realiseren, wanneer, zoals in deze gemeente, de grond
zo duur is?
Wethouder VAN HOUTEN antwoordt, dat Breda in een overgangs
periode verkeert. Dit geeft bepaalde moeilijkheden. De grondpolitiek
spreekt hierbij een grote rol. Spreker is bereid deze kwestie met de
technische dienst nog eens op te nemen. Als men de tijdschriften er
op naleest vindt men een grote verdeeldheid onder de stedebouwkun
digen op dit punt.
Ten aanzien van de opmerking van de heer Quaedvlieg zegt spreker,
dat de vraag, of hier voldoende met de belangen van het verkeer reke-