14 13 JANUARI 1954 De heer HULSKRAMER zegt, dat uit het schrijven der Federatie blijkt, dat er financiële moeilijkheden zijn. Hij is van oordeel, dat de Federatie moeilijk naar buiten kan optreden zonder subsidie en vraagt alsnog een subsidie toe te kennen. De heer VAN DEN EEDEN brengt in herinnering, dat bij de be handeling van het subsidie aan het Brabants Orkest het culturele leven in het geding werd gebracht. De bedoeling van het subsidie aan het Brabants Orkest kan toch niet zijn geweest, het eigen cul turele leven uit de gemeente te schaden en hij meent, dat ook de Wethouder het bestaansrecht van deze zangverenigingen niet ont kent. Spreker sluit zich aan bij degenen, die gepleit hebben voor toekenning van een subsidie. De heer VERMEULEN zegt, dat het niet zijn bedoeling is geweest het persoonlijke woord van Wethouder Meijs in de vergadering van de Subsidiecommissie in het geding te brengen. Hij blijft echter van mening, dat de gemeente Breda met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders onder de maat blijft en merkt op, dat deze ver enigingen zeer redelijke prestaties leveren. Spreker vraagt stem ming over dit voorstel. Wethouder STUBENROUCH antwoordt de heer Vermeulen, dat het college van Burgemeester en Wethouders met een positief voor stel zal komen als de Federatie van plan is tot hogere culturele prestaties te geraken. Hij wil aan de Culturele Werkgemeenschap vragen om de prestaties van de Federatie van nabij te volgen om zodoende spoedig advies aan Burgemeester en Wethouders te kun nen uitbrengen. De heer VERMEULEN is van mening, dat prestaties naar buiten al hebben plaats gehad bij de Bredase Zangersdag in Concordia. Hij betreurt het, dat niemand van het College op deze dag acte de pré- sence heeft gegeven. De VOORZITTER merkt op, dat Wethouder Meijs op de Zan- gersdag namens het college van Burgemeester en Wethouders aan wezig is geweest. De heer VAN DEN EEDEN meent, dat de Federatie in de gele genheid moet worden gesteld om middels subsidie, de zangvereni gingen tot bloei te brengen. De heer JONGBLOED vraagt of de wethouder deze aangelegen heid niet bij de Culturele Werkgemeenschap aanhangig kan maken; hij zou met deze toezegging genoegen kunnen nemen. Hij verzoekt echter het College niet alleen het subsidie te bekijken uit een oog punt van culturele prestaties, doch ook uit het oogpunt van een goede vrije tijdsbesteding. Wethouder MEIJS kan zich met de zienswijze van de heer Jong bloed verenigingen en is van mening, dat iets zou kunnen worden gedaan door b.v. een concours uit te schrijven, waarbij de Culturele Werkgemeenschap kan worden ingeschakeld. Door een dergelijk concours zullen ook de prestaties worden opgevoerd en hij merkt ten slotte op, dat de voorzitter van de landelijke federatie van oor deel is, dat de prestaties van verschillende koren beneden de maat liggen en dat een fusie van koren de prestaties behoorlijk zou op voeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 14