246 13 OCTOBER 1954 wel enige ervaring. Spreker waarschuwt ernstig om toch vooral geen uitkoopverenigingen in de commissie te halen; hier komt ruzie en na righeid van. De provincie doet dat ook niet. De toneeladviescommissie brengt advies uit aan Gedeputeerde Staten, die beslissen. Dit zou ook hier zo kunnen gebeuren. De heer KOOLS waardeert het initiatief van de wethouder en is dankbaar voor het voorstel. Spreker merkt op, dat men er in deze vergadering toch niet zal uitkomen, in verband waarmede hij Voor stelt de wethouder van Onderwijs voor dit seizoen carte blanche te geven. Na het seizoen kan dan nader op deze aangelegenheid worden teruggekomen. Wethouder STUBENROUCH merkt op, dat er door de diverse spre kers veel technische vragen zijn gesteld; hij heeft echter ook gecon stateerd dat de raad unaniem van oordeel is, dat het een taak is om het culturele leven in de stad te stimuleren, op een hoger peil te brengen en algemeen te maken. Uit de aard der zaak brengt het onder havige voorstel vele belangrijke nevengedachten met zich mede. Men kan echter ook stellen dat de nevengedachten hoofdzaak zijn en dat de rest dan vanzelf wel komt. Voor beide systemen is veel te zeggen. Spreker wil zich echter beperken tot het ene afgeronde voorstel zoals dat door B. en' W. ter tafel is gebracht. De opmerkingen van de heren Jongbloed en Mendes met betrekking tot de schouwburg en de com missie voor kunstzaken zou hij gaarne bij een andere gelegenheid ter sprake willen brengen. Hij deelt verder mede dat het college van B. en W. zich lange tijd met deze aangelegenheid heeft beziggehouden. Het college is van de stelling uitgegaan dat de gemeentelijke overheid een taak heeft ten opzichte van het beroepstoneel. De moeilijkheid was echter hoe het moet gebeuren. Over enkele detailpunten bestond verschil van mening; zelfs was er geen eenstemmigheid over de uit voering ervan. Daarom besloot het college om de raad een crediet te vragen en met dat crediet het vertrouwen, opdat aan de hand van de practische ervaring wijsheid kan worden opgedaan en concrete voorstellen ter tafel kunnen worden gebracht. Deze subsidiëring toetsen aan de subsidiëring van het toneelleven in andere gemeenten is niet mogelijk, omdat de plaatselijke omstandigheden, die bepalend zijn voor het culturele leven, overal verschillend zijn. B. en W. wilden aanvan kelijk ook een idee concretiseren door een trapsgewijze uitvoering via een commissie van deskundigen, om dan pas de normen vast te stellen. Het is immers zeer moeilijk om normen te ctellen. Gaarne wil spreker iets concreter worden ten aanzien van enkele vragen die gesteld zijn. Met betrekking tot de vraag wat uitkoopver enigingen zijn deelt spreker mede, dat hieraan restricties kunnen wor den verbonden, doch dat de zaak ook algemeen kan worden gesteld. Dat hierop verder niet wordt ingegaan ligt aan het proef-karakter van heel deze materie. De zinsnede „en andere organisaties" moet dus onderzocht worden op zijn theoretische en practische waarde. Het is wel de bedoeling dat onder de brede lagen van de bevolking het toneel mogelijk wordt gemaakt. Daarom wil spreker vooralsnog geen bepaalde vormen uitsluiten en geen definitie geven wat met uitkoop- verenigingen wordt bedoeld. Een tweede kwestie is de samenstelling van de commissie. Zijn persoonlijke mening is, dat als de overheid zich moet inlaten met dit soort subsidiëringen, zij zich in verbinding moet stellen met de belangstellenden. Spreker is het met de heer Kamphuijs eens dat een commissie van belanghebbenden niet juist zou zijn. Iets anders is het of belanghebbenden niet als technische adviseurs zullen kunnen worden ingeschakeld, b.v. een figuur die meer econoom dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 246