286
7 DECEMBER 1954
Behoudens een enkele toevoeging is het voorstel op pag. 1 tot
op 2 regels onderaan ongewijzigd gebleven. Wat dan volgt ver
schilt in uitvoering veel van het voorstel van 1951. Daarin achtten
B. en W. een zeer vruchtbaar en zeer nauw contact met de Raad
NOODZAKELIJK, ja, zelfs zeggen B. en W. dat de wijziging van
de Politie-verordening inhoudt, dat van AL onze beslissingen ter
zake, aan de Raad mededeling MOET GESCHIEDEN.
Nu zeggen B. en W., deze bepaling schept de mogelijkheid tot
geregeld contact over deze moeilijke materie, echter de NOOD
ZAKELIJKHEID zien B. en W. blijkbaar niet meer in, ergo, de
Raad hoort verder niets meer dan B. en W. menen dat nodig is.
In 1951 gold eveneens als voorwaarde bij de bepaling, „dat zo
danige afscheidingen moeten zijn aangebracht, dat gemengd ver
keer buiten het zwembassin uitgesloten is". Ook hiervan is in het
voorstel van vandaag niets te bespeuren. De beslissing hieromtrent
trekken B. en W. blijkbaar ook geheel aan zich. Verder spreken
B. en W. niet meer van gemengd zwemmen te kunnen toelaten,
thans luidt het, wij stellen ons voor gemengd zwemmen toe te la
ten. De zaak is blijkbaar voor B. en W. reeds afgedaan.
Wat B. en W. denken te doen met de bestaande zweminrichtin
gen en particuliere baden, ook voorstellen hieromtrent zijn in zijn
geheel achterwege gebleven.
Tevergeefs zoek ik daarentegen in het voorstel de argumenten,
welke het college ertoe hebben gebracht, thans midden in de win
ter, onmiddellijk voor de begroting 1955, het probleem opnieuw te
stellen, met een tempo een betere zaak waardig. Ik; vraag me in
alle ernst af, moet hier voldaan worden aan een gedane belofte, öf
zijn B. en W. er zó van overtuigd dat gemengd zwemmen voor
Breda een levensbehoefte is geworden en daarom zo noodzakelijk?
Is men de deining vergeten die destijds onder de bevolking van
Breda heerste en de protesten die allerwegen kwamen opzetten,
toen in 1951 een zelfde voorstel van B. en W. kwam? Reden waar
om toen het voorstel werd afgestemd.
B. en W. zeggen te zullen handelen volgens ter plaatse heersende
normen. Volgens mijn ervaringen, m. de V. gelden de normen dooi
de bevolking toen zo duidelijk aangegeven, thans nog. Nog steeds
rekent de bevolking op de steun van de overheid, in wier macht
het ligt de openbare zedelijkheid te beschermen, in het belang van
de geestelijke volksgezondheid. Ons volk moet kunnen BLIJVEN
rekenen op zijn Burgemeester en gemeenteraad, dit geldt heel in
het bijzonder in deze tijd van ontreddering, waarin het mode wordt
zelfs de meest natuurlijke terughoudendheid over boord te gooien.
Is het verantwoord de ouders nog zwaarder te belasten? Is het
niet een gevaarlijk egoïsme, om datgene wat misschien voor enkele,
dem reine ist alles rein, niet gevaarlijk is, aan allen toe te staan;
alleen aan eigen genoegens te denken en voorbij te zien, wat voor
velen uiterst grote gevaren met zich kan brengen? En wanneer
sommigen opvoedkundig gezien reeds zó modern zijn, dat zij voor
eigen kinderen geen bezwaar ziende in het gemengde zwemmen,
zich dan helemaal niet moeten storen aan de vele ouders, die hun
kinderen moeten verbieden of ontraden te gaan zwemmen. Het is
typerend, dat juist in deze tijd van oppervlakkigheid het gemengd
zwemmen toch zo hartstochtelijk wordt verdedigd.
Hoe is de toestand in de praktijk? In het stadsbad zonder strand
leven zullen gehuwden en ongehuwden zonder onderscheid van
kunne, genieten van het water en elkanders gezelschap. Deze
MEEST BEPERKTE VORM van zwemmen plaatst ouders en kin-