7 DECEMBER 1954 301 commissie volkomen vrij zijn gelaten in de vorming van hun me ning tot bij de openbare behandeling in deze Raad. Het is U bekend, mijnheer de Voorzitter, dat tijdens de behan deling van deze aanvrage in de subsidie-commissie, ik een van de overige leden van deze commissie afwijkende mening had en derhalve bezwaren had, zowel tegen de strekking als tegen de ar gumentatie van Uw prae-advies. Zolang de meningen met betrekking tot dit onderwerp zodanig tegenover elkaar staan als in deze Raad het geval is, lijkt het mij nuttig, mijnheer de Voorzitter, deze verschillende meningen steeds bij de openbare behandeling zo goed mogelijk geformuleerd tegen over elkaar te stellen. Mogelijk komen daardoor op den duur de standpunten nader tot elkaar. Ik wil aan het begin van deze discussie voorop stellen, dat door mij niet in het minst wordt getwijfeld aan de oprechte bedoelingen van die Raadsleden, welke met mij over dit punt van mening ver schillen. Wel ben ik van oordeel, dat de motivering van hun stand punt op de duur onhoudbaar zal blijken te zijn. In Uw prae-advies, Mijnheer de Voorzitter, verwijst U voor de motivering van Uw afwijzend prae-advies naar de beschouwingen welke in deze Raad werden gehouden op 11 November 1953 naar aanleiding van een vroegere aanvrage van Humanitas. Welke ar gumenten werden in die vergadering van de zijde van de K.V.P.- fractie naar voren gebracht om hun toen eveneens afwijzend standpunt te motiveren? Volgens de notulen van genoemde ver gadering achtte de heer Quaedvlieg de subsidie-verlening in strijd met datgene, wat in het verkiezingsprogram van de K.V.P. staat n.l. „dat deze partij zal bevorderen een betere beleving van de christelijke beginselen". Diens fractie ging er van uit, dat het alge meen welzijn wordt bevorderd door de beleving van de christelijke beginselen. Steunverlening aan een instelling die activiteiten ont plooit in de richting, welke met die beginselen in strijd zijn, is der halve niet in het algemeen belang". Ik vind dit standpunt, Mijnheer de Voorzitter, met het oog op de geestelijke vrijheid volkomen onhoudbaar. De Nederlandse Staat kent Nederlandse staatsburgers van verschillende geloofs- en le vensbeschouwelijke richtingen. Deze staatsburgers zijn voor wat betreft hun aanspraken op de staat voor deze volkomen gelijk, los van welk geloof of levensbeschouwing zij dan ook mogen zijn. Het zou de geestelijke vrijheid in gevaar brengen, indien de staat in deze partij koos voor één of meerdere richtingen tegen een bepaal de andere richting. Dit is niet de taak van de overheid, M. d. V., doch dat is de taak van de particuliere organisaties. Dat men als katholiek individueel en in katholieke organisaties collectief het humanisme afwijst en bestrijdt, is voor mij een vanzelfsprekende zaak. Dat men als katholiek, deel uitmakende van bestuurlijke col leges zich op een ander standpunt moet kunnen plaatsen, even voor de hand liggend. U wilt wel van mij aannemen, M. d. V., dat ik een der eersten zou zijn die zou protesteren tegen een overeenkomstige behande ling van een evt. katholieke minderheid als door deze Raad wordt toegepast op Humanitas. Ik acht deze behandeling' in strijd met het algemeen belang, om dat de geestelijke vrijheid daardoor wordt beknot en omdat de overheid zich hier gaat mengen in zaken, thuis behorende in het vlak van de particuliere organisaties. Men mag niet uit het oog verliezen, dat niet-katholieke land-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 301