302
7 DECEMBER 1954
genoten, niet uitsluitend humanisten, welke het niet eens zijn met
het katholieke geloof als zodanig, middels hun belastingen bijdra
gen tot de instandhouding van katholieke instellingen en het ont
plooien van katholieke maatschappelijke activiteiten.
Dit alles is slechts te verdedigen, M. d. V., indien men hen op
hun beurt laat delen in het ter beschikking komende gemeen
schapsgeld naarmate van hun representativiteit. Voorop dient
uiteraard te staan, dat hun activiteiten niet strijdig mogen zijn met
het algemeen belang, maar dit algemeen belang dan ruimer gezien
dan vanuit de eigen levensbeschouwing mogelijk is.
Persoonlijk ben ik van oordeel, M. d. V., dat niet alle buiten
kerkelijken dienen te worden ingedeeld bij hen, die een humanis
tische levensbeschouwing zijn toegedaan. Integendeel, ik geloof dat
velen van hen nog bindingen hebben in velerlei vormen met de
Kerk waartoe zij hebben behoord en het zal de taak van deze Ker
ken zijn middelen en wegen te vinden om deze buiten-kerkelijken,
voorzover zij daarvoor in aanmerking komen, binnen de Kerk terug
te brengen.
Het is even bekend, dat vele buiten-kerkelijken niet willen ge
holpen worden door confessionele maatschappelijke organisaties.
Ik laat buiten beschouwing wat daarvan de oorzaken zijn; ik wil
dit feit slechts vaststellen.
Uw college, M. d. V., stelde vorig jaar dat deze mensen dan ge
holpen zouden kunnen worden door de gemeentelijke dienst voor
Sociale zaken. Dit standpunt is voor mij onbegrijpelijk. Wij zijn in
deze Raad gezamenlijk van oordeel, dat activiteiten zoals ook door
Humanitas worden ontwikkeld, dienen te geschieden door particu
liere instellingen op levensbeschouwelijke basis en dat de overheid
zich dient te beperken tot het verlenen van geldelijke steun.
Uit Uw standpunt zou de conclusie getrokken kunnen worden,
dat deze gedachte, welke ik persoonlijk volledig onderschrijf en
als juist aanvaard, slechts zou opgaan voor een deel van dei Ne
derlandse bevolking en dat een ander deel daarvan zou worden
uitgesloten.
Een mijns inziens, M. d. V., volkomen onhoudbaar standpunt, in
strijd met ons democratisch staatsbestel en in strijd met de gees
telijke vrijheid, welke wij als overheid hebben te behoeden. Voor
mij, M. d. V., is de beantwoording van twee vragen beslissend voor
het al of niet toekennen van subsidie aan Humanitas, n.l. is deze
vereniging hier en nu voldoende representatief en verder gaan de
door haar ontwikkelde activiteiten in tegen het algemeen belang
zoals men dit als overheid dient te zien? Indien de eerste vraag
bevestigend en de tweede ontkennend wordt beantwoord, dan dient
subsidie te worden verleend.
De heer Quaedvlieg heeft in 1953 eveneens gezegd, dat vooraf
bij het bepalen van het standpunt overleg was gepleegd met be
voegde instanties. Het is mij uiteraard niet bekend, welke instan
ties hiermede worden bedoeld. Persoonlijk heb ik mij zelf juist met
betrekking tot de principiële kanten van deze vraag zowel vorig
jaar als nu georiënteerd bij deskundigen van katholieke geloofs
overtuiging en daarbij is voor mij voldoende duidelijk komen vast
te staan, dat men niet op titel van katholiek-zijn gerechtigd is het
onderhavige subsidie af te wijzen.
Dit is een aangelegenheid, M. d. V., waarover men op andere
titels dan deze zal moeten beslissen. De heer Quaedvlieg heeft het
vorig jaar eveneens gezegd, M. d. V., dat men geen subsidie kon
verlenen, doch dat de vereniging toch kan doen wat zij wil, en dat