7 DECEMBER 1954 305 ,,Wat gij de minsten der Mijnen gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan." Spreker zou thans uit de Bijbel dit woord willen citeren: ,,Heb God lief boven alles en Uw naaste als Uzelve". Het is der halve de plicht van iedere Christen wat voor anderen over te heb ben. Christus heeft echter ook gezegd: „Gaat heen en verkondig dit aan alle volken en dwing hen om in te gaan." Op spreker rust de plicht aan dit woord mede te werken; daarom kan men van hem geen andere houding verwachten, dan die van de heer Kroon. Mej. KOPPELAAR merkt op, dat de subsidie-aanvraag is ge daan door het landelijk verbond. De vraag is welke werkwijze dit verbond voor Breda heeft en wat voor maatschappelijk werk het hier verricht. De VOORZITTER antwoordt, dat hij uiteraard zou kunnen vol staan met de summiere aanduiding, welke in het prae-advies staat. Spreker heeft respect voor de wijze, waarop de scherpe kanten bij de bespreking van dit onderwerp zijn vermeden. Er is getracht de materie van zakelijke wijze te benaderen. Hij wil proberen het zelfde te doen. Spreker wil dan aansluiten bij hetgeen de heer Van Boxtel heeft gezegd. Naar het inzicht van Burgemeester en Wet houders mag de humanistische levensbeschouwing niet worden ge lijkgesteld met Religie, ook niet qualitatief, hoewel zulks wel te lezen is in de geschriften van het Humanistisch Verbond. Alle a-religieuzen vallen niet toe aan Humanitas. Men dient zich dus af te vragen of er in deze stad en speciaal onder de daarvoor in aan merking komende bevolkingsgroep van deze stad voldoende basis is voor het werk van Humanitas. De heer Vermeulen heeft gesteld, dat vele mensen in Breda niet door kerkelijke instellingen geholpen willen worden. Dit zal Humanitas dan toch moeten bewijzen. Als Zuster Koppelaar vraagt, welk maatschappelijk werk in Breda door Humanitas wordt verricht, dan weet spreker niets anders te doen, dan te verwijzen naar de stukken, welke ter visie hebben gelegen. Bij het verlenen van subsidie gaat het om afweging van belan gen ook als men tolerant wil zijn. De samenstelling van de Bredase bevolking en in 't bijzonder van de groep voor welke het maat schappelijk werk geschiedt, wijst het College van Burgemeester en Wethouders in de richting van het afwijzend prae-advies. Spreker gelooft, dat de heer Vermeulen terecht kan stellen, dat het subsidiëren van Humanitas voor een overheidslichaam niet steeds en zonder meer verboden is. Ondanks het a-religieuze werk van het Humanistisch Verbond is het de vraag of de Christelijke gezagsdrager steeds een afwijzende houding ten aanzien van sub sidieverlening zou moeten innemen. Het verlenen van dit subsidie moet echter worden gezien in het licht van de concrete verhou dingen in Breda. Al is het zo, dat de overheid groepen als Huma nitas niet behoeft te belemmeren, dan volgt hieruit nog niet, dat de overheid deze moet steunen. De bewijslast, dat Humanitas ex ponent is van een representatieve groep en in die groep in een behoefte aan humanistisch maatschappelijk werk metterdaad voor ziet, berust bij de groepering. Ook de andere groeperingen zijn aan hun werk begonnen en hebben dit opgebouwd en hebben daarna om subsidie gevraagd. Spreker meent dat Burgemeester en Wet houders hun gereserveerde houding tegenover Humanitas boven dien niet mogen opgeven omdat zij niet alleen a-religieus is maar tevens anti-religieuze tendenzen toont. Het door de heer Kroon genoemde voorbeeld kan met tientallen andere worden aangevuld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 305