322 7 DECEMBER 1954 gebracht door een bijzondere viering van de bevrijdingsdag en het bouwen van een kapel. Aan deze beschouwingen van meer zakelijke aard, wil ik nog iets toevoegen van meer persoonlijk karakter. Op de eerste plaats wil ik niet nalaten met de vrijmoedigheid, die men zich als raadslid kan veroorloven, te wijzen op de chirur gische koelheid waarmede de Voorzitter uit de debatten alles weg- opereert wat overbodig is. Tot de meer persoonlijke mededelingen horen ook de medede lingen over de verhouding tot de partijen. Met de groep Meijs is de K.V.P.-fractie verbonden door dezelfde levensbeginselen en zelfs door hetzelfde politieke programma. De eenheid van politiek programma ontbreekt met de vertegenwoor diger van de K.N.P. De samenwerking in beide gevallen is niet anders dan goed te noemen. Soms wordt in ons land een „mystieke eenheid" aangenomen, ondanks vaak diepgaande meningsverschillen, tussen katholieken en protestanten. Ik wil in het midden laten of het hierdoor komt, dat op bepaalde punten samenwerking voorkomt tussen de wederzijdse fracties. On der handhaving van het persoonlijk standpunt bestaat er sympathie en waardering ten aanzien van de protestants christelijke groepen. Over de politieke kloof, die ons scheidt van de V.V.D.-fractie is een hechte brug geslagen van goede verstandhouding. In geografisch opzicht het verst van me verwijderd bevindt zich de P.v.d.A. Maar hoe dikwijls wordt het niet gezegd deze tijd kent geen afstanden meer. Ondanks de geografische afstand heeft er herhaalde malen con tact plaats gehad, welke contacten indien ik me goed herinner meestal uitgingen van de K.V.P. en dit pleit ook voor de wil tot samenwerking van de P.v.d.A. tot overeenstemming hebben geleid. De heer JONGBLOED zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Bij de algemene beschouwingen die wij het vorig jaar bij de begroting 1954 hebben gehouden, heeft Wethouder Meijs gezegd, dat hij gelooft dat het houden van algemene beschouwingen in onze gemeente de laatste jaren meer gaat ontaarden in een spreek- wedstrijd. Wanneer een dergelijke beschuldiging, want dat is het in het wezen der zaak, van de zijde van het college van Burg. en Weths. aan het adres van de voorzitters der raadsfracties wordt geuit, dan moet daarvoor toch wel een ernstige reden aanwezig zijn, hoe wel ik deze toen niet in hetgeen de wethouder verder heeft gezegd, heb kunnen beluisteren. Nu ben ik niet gewend om tegen mij geuite beschuldigingen zonder meer af te wijzen en waar deze beschuldi ging ook mij persoonlijk betrof er was ook geen reden om mij daarvan uit te sluiten daar heb ik mij, alvorens dit jaar mijn algemene beschouwingen op schrift te stellen, de vraag gesteld of inderdaad de door mij in vorige jaren gehouden algemene be schouwingen een omvang hadden, welke niet in verhouding stond van de belangrijkheid van hetgeen door mij werd gezegd, m.a.w. of ik maar wat „gezwamd" heb. M. d. V. het is mij niet gelukt om, een jaar nadat deze gehouden zijn, de algemene beschouwingen van het vorig jaar doorlezende, daarin de juistheid van die beschul diging te ontdekken. Integendeel ik meen een in alle opzichten za kelijk betoog te hebben gehouden en daarom heb ik ook dan geen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 322