7 DECEMBER 1954
329
de realpolitiek die de Partij v. d. Arbeid van de oprichting af heeft
gevoerd, klinken deze woorden van een vertegenwoordiger van die
partij wellicht vreemd in de oren. Wie oog heeft voor wat opvol
gende ministers van financiën, die lid van de P.v.d.A. zijn, hebben
gepresteerd om 's lands financiën gezond te maken en te houden,
weet drommels goed dat de P.v.d.A. bij haar politiek zich terdege
bewust is van de harde werkelijkheid dat men niet verder kan
springen dan de polsstok lang is. Onze raadsfractie is daarvan
eveneens steeds doordrongen geweest en daarom meen ik zonder
enige schroom een waarschuwend geluid te mogen laten horen.
Het uitblijven van een definitieve regeling van de financiële
verhouding tussen rijk en gemeenten leidt zo gemakkelijk tot het
doen van uitgaven, in de hoop dat de centrale overheid de midde
len daarvoor zal verstrekken. Ik heb vrees dat wanneer die rege
ling te zijner tijd afkomt en de gemeenten weer zullen zijn aange
wezen op een eigen belastinggebied voor het sluitend maken van
de begroting, o.a. ook deze gemeente voor het dilemma zal komen
te staan, óf wel vrij drastisch te moeten bezuinigen, óf wel een
gemeentelijke belasting te moeten heffen welke de burgers in het
geweer brengt. Ik moge daarom de wethouder voor financiën in
gernoede in overweging geven om de voering van de rem, waar
mede hij de gemeentelijke uitgaven in bedwang moet houden, te
vernieuwen. Het is, ik geef dit gaarne toe, slechts een beperkt ter
rein waarop geopereerd kan worden, maar dit terrein wil ik dan
ook met aandrang bij de heer Meijs aanbevelen. Speciaal heb ik
hierbij het oog op de efficiency van de gemeentelijke diensten en
bedrijven en de controle op de besteding van de talrijke en steeds
in omvang en aantal groeiende subsidies voor allerlei op zichzelf
nuttige doeleinden. Het is heus niet met leedvermaak dat ik hierbij
memoreer dat Ged. Staten zo pas nog' hun goedkeuring hebben
onthouden aan het raadsbesluit waarbij gelden werden gevoteerd
voor het parkeerterrein op de Gasthuisvelden, omdat zij van oordeel
zijn dat deze uitgaven in de gegeven omstandigheden niet gewet
tigd zijn, een geluid dat, maar toen tevergeefs, ook in de raad
heeft geklonken. Het moge voor B. en W. een vingerwijzing zijn.
M. d. V., hoewel strikt genomen de raad niet heeft te oordelen
over Uw beleid als hoofd der politie, veroorloof ik mij toch U mijn
tevredenheid te betuigen voor de wijze waarop in het algemeen
het politiekorps in deze gemeente haar taak verricht en hetzelfde
meen ik te mogen zeggen voor de eveneens onder U ressorterende
brandweer, waarmede ik overigens geenszins tekort wil doen aan
de overige diensten en bedrijven. Deze zowel als de ambtenaren
en werklieden der gemeente hebben aanspraak op waardering voor
de wijze waarop zij de gemeente dienen.
Ten slotte M. d. V. nog een enkel woord over de onderlinge ver
houdingen in deze raad De raadsvergaderingen hebben in het
afgelopen jaar geen aanleiding gegeven tot emotionele debatten
en kenmerkten zich door een rustige sfeer. Als een van de weinige
incidenten is mij bij gebleven dat de meerderheid van de raad bij
een benoeming van een lid der commissie voor de avondscholen, de
door mijn fractie gestelde candidaat heeft gepasseerd, niettegen
staande de vacature door het vertrek van een lid van deze fractie
was ontstaan. Door overleg ware het zeer goed mogelijk geweest
om te komen tot een benoeming met algemene stemmen van de
heer Kroon, maar het heeft mij gefrappeerd dat, zonder dat er een
woord over is gezegd, de door de Prot. Chr. fractie gestelde tegen-
candidaat de meerderheid verwierf boven de door mijn fractie ge
stelde candidaat. Ik zou het op prijs stellen dat indien men in voor-