334
7 ÖECEMBER 1954
Uw antwoord op het Centraal Rapport volgende, kom Ik aller
eerst tot de industrialisatie.
Ten aanzien van het vraagstuk betreffende de mogelijkheid tot
vestiging van industrieën en de wijze waarop eventueel te vestigen
industrieën dienen te worden aangetrokken, moge ik nog een enkele
opmerking maken.
Ongetwijfeld dragen B. en W. kennis van het laatst gepubli
ceerde kwartaaloverzicht van het Economisch Technologisch Insti
tuut voor Noord-Brabant. In dit overzicht wordt met betrekking
tot de industriële expansie o.m. gezegd, dat de toeneming van de
mannelijke beroepsbevolking in de nijverheid van 1949 tot en met
1953 geraamd kan worden, voor wat Breda betreft, op 1500 a 1600
man. Hiertegenover zou, volgens becijfering van genoemd Instituut,
slechts staan een toeneming van de industriële werkgelegenheid
van 290 arbeidsplaatsen, in dezelfde periode.
Op grond van deze cijfers concludeert een van onze plaatselijke
bladen dan ook, dat de expansie van de industrie te Breda vèr
achter blijft bij de bevolkingsgroei.
Ik meen inderdaad, M. d. V., dat deze cijfers ons toch wel iets
te zeggen hebben. Ik begrijp volkomen Uw opmerking in het Ant
woord op het Centraal Rapport, dat de vele voorbereidingen, welke
moeten worden getroffen voor het verkrijgen van geschikte in
dustrieterreinen, veel tijd vergen, met name wordt dit gesteld t.a.v.
de uitvoering van het plan KROGTEN. Ik vraag me echter wel af,
of deze voorbereidingen niet veel te laat zijn begonnen, te meer,
waar U zelf toegeeft in Uw antwoord, dat U de indruk heeft, dat
het ontbreken van bouwrijpe terreinen, het vestigen van industrieën
heeft verhinderd.
Het is m.i. dan ook van primair belang, dat de ontstane achter
stand met de meest mogelijke spoed wordt ingehaald. In dit ver
band zou ik dan ook gaarne van Uw College vernemen, wanneer
met de opspuiting van het terrein wordt begonnen en tegen welke
datum U meent, dat een gedeelte van de terreinen geschikt is om
in exploitatie te worden gegeven.
Voor wat betreft Uw mededeling, dat U de wijze van exploitatie
van de gronden in DE KROGTEN, in studie heeft genomen, mag ik
verwachten, dat U de Raad op korte termijn het resultaat van deze
studie zult kunnen mededelen. Moge het door Uw college gestelde
doel: „EEN DOELMATIGE EN VOORAL SNELLE BESLUIT
VORMING" worden bereikt.
Het is echter ook wel van belang, dat eventuele gegadigden op
de hoogte worden gesteld van de voorwaarden, waaronder in onze
Gemeente terreinen beschikbaar zijn en industrieën kunnen worden
gevestigd. Het komt mij dan ook wenselijk voor, dat meer dan tot
nu toe het geval is geweest, de aandacht worde getrokken door
advertenties en andere reclamemiddelen.
De activiteit van Uw college, in deze voor Breda zo uitermate
belangrijke aangelegenheid, zien wij met belangstelling tegemoet.
Op blz. 2 van Uw antwoord op het Centraal Rapport lees ik een
optimistisch geluid omtrent komende parkeergelegenheden. Moge
lijk, dat dan ook een einde komt aan het parkeren van auto's op
de trottoirs. Dit euvel, als ik het zo noemen mag, neemt hand over
hand toe. Als aan de één oogluikend wordt toegestaan op een erg
breed trottoir te parkeren, meent de ander daarin een gerede aan
leiding te zien om hetzelfde elders ook te doen, met gevolg, dat
voornamelijk op drukke wegen, buiten de binnenstad en met name
op de HAAGWEG, verschillende auto's op de voetpaden staan ge
parkeerd. Wat aan de één wordt toegestaan, kan men de ander