7 DECEMBER 1954
335
niet ontzeggen en het gevolg is, dat de voetganger in het gedrang
komt. Hij moet het trottoir verlaten en de rijweg bewandelen op
gevaar af aangereden te worden. Ik constateer meermalen, dat
auto's de gehele dag op een voetpad geparkeerd zijn en ben van
mening, dat dit ook door de politie moet worden gezien. Of er wel
eens wordt opgetreden tegen dergelijke autobezitters is mij niet
bekend, doch het euvel blijft bestaan en vrijwel op dezelfde plaatsen.
Dat autogaragebezitters hun verhuurauto's dag en nacht op de
rijweg parkeren en dan liefst voor de woningen van hun buren, is
uit een oogpunt van veiligheid af te keuren. Of hier iets aan te
doen is, weet ik niet, doch ik geef U in overweging hieraan Uw
aandacht eens te willen schenken.
Op blz. 5 geeft U antwoord op gestelde vragen omtrent het wa
terleidingbedrijf. In het Centraal Rapport is vermeld, dat de fractie
van de K.L.M. bij de behandeling van de begroting 1954 de sug
gestie heeft gedaan de tarieven voor waterverbruik zodanig te wij
zigen, dat voor alle waterverbruikers in Breda eenzelfde tarief
wordt vastgesteld. In de notulen van de vergadering van 15 De
cember 1953 heb ik daarover niets aangetroffen. Wel heb ik zelf
dit onderwerp, bij de algemene beschouwingen aangesneden en een
suggestie gedaan in de zin als zoëven genoemd.
Uw antwoord van 18 November 1954 kan mij echter ook thans
niet bevredigen. Vorig jaar heb ik genoegen genomen met het
antwoord van Wethouder Meys, vermeld op blz. 387 der notulen
van de vergadering van 16 December 1953. Het door mij naar voren
gebrachte zou op haar practische uitvoerbaarheid worden onder
zocht.
Dat die gedachte niet nieuw is, was mij bekend.
Mij is toen ook medegedeeld, dat een provinciale commissie was
ingesteld, waarin de voorzitter van onze raad o.a. zitting had, dus
ik kon wel gerust zijn. Echter is er weer een jaar verlopen en om
trent deze kwestie is niets vernomen.
Nu wordt gezegd, dat ook reeds vroeger is medegedeeld, o.a. in
1953, dat de onderhandelingen met de N.W. Brabantse Waterleiding
Mij zijn vastgelopen. Blijkbaar is dat thans nog zó. Medegedeeld
wordt, dat met betrekking tot de gewenste uniformiteit in de wa
tertarieven voor de gehele stad Breda een wettelijke regeling met
betrekking tot die waterleiding-bedrijven in voorbereiding is en
dat U de voorkeur geeft aan het afwachten van deze regeling.
Hoelang moeten die voorbereidingen nu echter weer duren. Op 19
Maart 1951 heb ik over deze aangelegenheid schriftelijk een vraag
gericht tot Uw college en in Uw antwoord van 24-4-'51 V/7168
wordt gezegd, dat reeds vanaf de grenswijzigingen in 1927 getracht
is wijziging in de concessie te krijgen, echter zonder resultaat. 27
Jaar hebben dus de onderhandelingen al geduurd. Ik kan begrijpen,
dat men dan van onderhandelen genoeg krijgt en men z'n geduld
verliest. Dit is blijkbaar ook het geval met de besturen van de
afdelingen Princenhage van de R.K. Boerenbond, de R.K. Midden
stand en de K.A.B., waarvoor ik moge verwijzen naar het, aan het
gemeentebestuur van Breda, gericht schrijven van 28 September
1954 en waarschijnlijk aan ieder raadslid toegezonden.
De inhoud van dit schrijven stemt overeen met mijn suggestie
van 1953 en bovendien geeft men nog aan op welke wijze deze ver
wezenlijkt zou kunnen worden.
Ik mag er dan ook wel op aandringen op korte termijn -
hierin verandering te brengen, door de watertarieven voor alle be
woners van Breda gelijk te maken.
Als voorbeeld wil ik nog aanhalen, dat iemand in voormalig