8 DECEMBER 1954
347
commissie, de Raad, de Grondkamer en Ged. Staten en dat er voor
onteigening moet zijn: een aanbod, een dagvaarding, een descente en
een uitspraak van de Arr. Rechtbank en voor de uit de pachtneming:
een besluit van B. en W. voor het voeren van rechtsgeding, de goed
keuring van Ged. Staten en een verzoek van de pachtrechter, dan
zult U wel begrijpen dat het Krogtenplan niet in twee weken gereed
kan zijn. Ik hoop en ik vertrouw dat een belangrijk deel van het plan
in de loop van het jaar 1955 tot stand zal komen.
Men kan hier niemand in gebreke stellen en als er van schuld ge
sproken zou mogen worden hetgeen ik op zijn minst betwijfel
dan is er toch zeer zeker geen schuld bij het zittend college. Vanaf
het begin is er bij het zittend college over dit gecompliceerde vraag
stuk grote eenstemmigheid en grote voortvarendheid geweest. Ik ver
heug mij dat ik dit thans in het openbaar kan zeggen. Ten aanzien
van de beleidslijnen inzake de industrialisatie voor de toekomst wil
ik voorop stellen dat Breda een gezonde, krachtige en gevarieerde
industrie heeft, die nog grote expansiemogelijkheden bezit en waarvan
nog veel te verwachten is. Het gemeentebestuur moet er derhalve op
de eerste plaats voor zorgen dat er een goed klimaat heerst voor de
bestaande industrie. Daarom moet voor alles het technisch onderwijs
op hoog peil worden gebracht. Wat dit betreft mag het zittend college
zeer zeker met open vizier verschijnen. Ook moet de bestaande in
dustrie een grote service geboden worden. De gemeente zal faciliteiten
dienen te verlenen bij de verplaatsing van bestaande industrieën als
mede zal zij de helpende hand moeten reiken bij eventuele ruimte- of
terreintekorten. Er zal overleg moeten zijn met het Breda's Industrieel
Contact.
Daarnaast zal de gemeente een goede service moeten bieden voor
nieuwe industrieën, die uit binnen- of buitenland willen komen. De
vraag is echter hoeveel en welke industrieën zullen dienen te worden
aangetrokken. Uit eigen bevolkingsaccres zullen 300 a 400 nieuwe
krachten per jaar te werk gesteld dienen te worden. Ons college heeft
een vast omlijnd oordeel over de vraag welke industrieën er moeten
komen n.l. die welke een hoog gekwalificeerde arbeid nodig hebben.
Daarvoor is het klimaat in Breda gunstig. Een goed industrieterrein
waarvan de grond tegen een reëele marktprijs te koop zal zijn is hier
voor nodig. Breda is echter niet gelukkig met zijn ondergrond. De
verkoopprijs zal volgens rijksvoorschrift aangepast moeten zijn aan
de kostprijs van de grond. Het college van B. en W. is van mening
dat de naburige gemeenten Oosterhout en Etten een welkome aanvulling
zijn voor ons eigen industrialisatieprobleem. Deze beide plaatsen kun
nen goedkope industrieterreinen aanbieden, wat Breda niet kan. Een
verlichting van de arbeidsdruk in deze gebieden zal ook voor Breda
verlichtend werken. De vestiging van de Blenzo te Etten wijst er dui
delijk op dat het hier een ontwikkelingsgebied betreft: een vergoeding
van 25°/o der bouwkosten, zeer goedkope gronden en een toeslag van
enkele jaren voor nieuw aan te trekken ongeschoolde arbeiders zijn
faciliteiten, waartegen Breda niet kan concurreren. Om deze concur
rentie moet men echter niet treuren. Het enorme werkeloosheidscijfer
van Etten was ook in Breda voelbaar. Een goede samenwerking met
andere gemeenten in onze omgeving zal zeker nodig zijn. Ook goede
verbindingen te land en te water behoren bij de industrieverzorging.
Breda is in dit opzicht uitermate kwetsbaar, omdat dit ligt in de sfeer
van het Moerdijkkanaal en de afsluiting van de zeegaten, waardoor de
belangrijke Noord-Zuid-verbindingen volgens het Rijkswegenplan op
de lange baan worden geschoven. Het College van B. en W. is van
mening dat in de Raadsvergadering van gisteren een groot gevaar
duidelijk is gebleken, n.l. het gevaar van verblinding door de specta-