348 8 DECEMBER 1954 culaire successen van andere gemeenten zoals Eindhoven, 's-Hertogen- bosch en Vlaardingen. In Eindhoven heeft men Philips en, van Doorne. In 's-Hertogenbosch vestigden zich geheel nieuwe industrieën; er heeft daar een revolutionnaire ontwikkeling plaats. Problematisch ligt het daar echter veel dwingender dan in Breda. De oud-industriestad Vlaardingen ligt uitermate gunstig aan internationaal vaarwater. Men moet voorzichtig zijn en zich niet laten verblinden. In iedere stad ligt het probleem anders. Anderzijds kan de eigen industrie zeker zo veilig het accres opvangen als nieuwe industrieën. Ik geloof dat als ideaal gesteld moet worden dat Breda moet trachten zichzelf te blijven en dat getracht moet worden aan de eigen kinderen en klein kinderen een welvarend bestaan te verschaffen. Men moet daarbij niet mikken op een onnatuurlijke te snelle groei van de stad. Breda heeft naar mijn mening deze taak tot heden globaal goed vervuld. Ik kom dan ook tot de conclusie dat voor deze stad een voorzichtige, weluit- gebalanceerde industriepolitiek gewenst is. Het voorstel van de frac tieleiders om een commissie van bijstand uit de Raad acht ik onge wenst, omdat industrialisatie nu eenmaal te nauw verbonden is met de dagelijkse bestuursverplichtingen van ons college. Een commissie van deskundigen buiten de Raad om acht ik eveneens onaanvaardbaar, temeer omdat dit in strijd is met de wet en het gevaar inhoudt, dat daardoor de positie van de Raad wordt verzwakt. Ten aanzien van de door de heer Toxopeus voorgestelde commissie ad hoe kan ik U namens ons College mededelen, dat wij van tijd tot tijd voornemens zijn met de leiders van de verschillende fracties een seniorenconvent te houden, waarin bepaalde zaken, zoals ook industrievestigingen, die niet geëigend zijn om behandeld te worden in een groot college zelfs niet in een besloten vergadering kunnen worden besproken. Ten aanzien van de verhouding Raad-College van B. en W. heeft de heer Jongbloed erop gewezen dat de Raad te weinig informaties ont vangt, dat de prae-adviezen te summier zijn en dat er te weinig raads commissies zijn, terwijl de heer Sondermeijer gewezen heeft op te lange raadsvergaderingen. Het standpunt van de heer Quaedvlieg terzake komt mij veel juister voor. De raadscommissies moeten een hulpmiddel voor de Raad zijn en geen belasting voor B. en W. of de administratie betekenen. De ervaring met de bestaande commissies is niet onver deeld gunstig, te noemen. Er komt nogal absenteïsme in de commissies voor en er wordt soms blijk gegeven van onvoldoende voorbereiding Daarbij komt nog dat het commissiewerk in de Raad zelf te vaak ge desavoueerd wordt. Als voorbeeld moge ik hierbij onder de aandacht brengen het geval van de onderhandse aanbesteding van een complex woningen aan de firma Seebregts. Ondanks een gunstig advies van de bouwcommissie om ondershands aan te besteden zijn nog 13 raadsleden aan het woord geweest, waaronder ook leden van de bouwcommissie zelf. Uw Voorzitter moge een koelbloedig chirurg genoemd zijn, op dergelijke momenten voelt hij zich beslist niet koelbloedig. Ik ben er echter van overtuigd dat de bestaande verordeningen regelende de samenstelling van de commissies sterk zijn verouderd. Ze dateren uit de vorige eeuw. Het College is van mening dat de verordeningen een wijziging zullen moeten ondergaan. In overweging wordt genomen om de gehele commissoriale arbeid opnieuw te bezien. Ten aanzien van de opmerking over te lange raadsvergaderingen kan ik U mededelen, dat uit de practijk gebleken is, dat een raadsver gadering 3 a 4 uur duurt; één keer is het echter 4'/» uur geweest. De vergaderingen duren niet langer dan in andere gemeenten van dezelfde grootte als Breda. De Raad heeft echter de duur van de vergaderingen zelf in de hand. Ik ben van mening dat da vergaderingen veel korter van duur zouden kunnen zijn. „Os habent et loquuntur". Zij hebben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 348