9 DECEMBER 1954 375 Spreker wil de heer Jongbloed verwijzen naar zijn ervaringen, op gedaan bij een excursie in Utrecht. Men meende aanvankelijk goed te doen met spreiding; het resultaat was van dien aard, dat men er op moest terugkomen. In het algemeen is de gedachte dus wel, dat het beter is deze mensen bij elkaar te houden, omdat men ze dan beter kan bereiken, teneinde hen tot een betere maatschappelijke standing te brengen. Hierna wordt de begroting van het Woningbedrijf ongewijzigd vastgesteld. De VOORZITTER stelt achtereenvolgens aan de orde de begroting van het Vervoerbedrijf, van het Openbaar Slachthuis en van de Hy potheekbank. Deze begrotingen worden zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. De VOORZITTER stelt aan de orde de begroting van de dienst van Openbare Werken. De heer BRINKERHOF zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik over dit hoofdstuk algemene be schouwing houd en daarin enige critiek laat horen, dan zal deze gro tendeels opbouwend zijn. Het werk dat in deze belangrijke tak van dienst in het aflopende jaar is verzet, is van buitengewone omvang geweest, terwijl het zich laat aanzien, dat in het komende jaar van werkeloosheid in genoemde dienst geen sprake zal zijn; ik verwacht eerder uitbreiding van de werkzaamheden. Niet alleen de dienst van Openbare Werken, doch ook Burgemeester en Wethouders gaf dit handen vol werk, terwijl het Ie en Ve bureau eveneens alle zeilen moesten bijzetten om Burgemeester en Wethouders en de Raad voor te lichten en de voorstellen pasklaar te maken, om maar met enkele woorden dit omvangrijk werk te memoreren. Aan al deze werkers(sters) is dank verschuldigd, welke ik bij deze gaarne uitspreek. Onze stad gaat gestadig door met zijn uitbreiding, de 100.000ste in woner staat binnen afzienbare tijd voor de deur om binnen gelaten te worden, arbeidskrachten zijn er tekort om aan de aanvragen te vol doen, maar daar tegenover staat, dat de man met het boordje die de 40 jaren gepasseerd is, geen of moeilijk emplooi kan vinden; de oude ren kunnen de straat op. Dit is eert schrille tegenstelling met wat ik zoëven naar voren bracht. Misschien, en laten wij het hopen, dat door de Regering maatregelen genomen kunnen en zullen worden, om dit vraagstuk tot een oplossing te brengen. Het aantal woningen dat in onze gemeente in 1954 en daarvoor ge bouwd is en nog wordt gebouwd, heeft de woningnood nog niet kunnen opheffen, nog steeds staan 2542 woningzoekenden ingeschreven, nog steeds worden mij gevallen bekend van huisvesting, die met alle zedelijkheid en moraal in hoge mate in strijd zijn en onze stad on waardig. Mijnheer de Voorzitter, wij hebben in de algemene beschouwingen, die gisteren door de voorzitters van de fracties gehouden zijn, kunnen beluisteren dat enkele van deze voorzitters de particuliere bouw wens ten te stimuleren; ik zou deze heren willen wijzen op de nog 2542 woningzoekenden, die voor 95°/o aangewezen zijn op huurwoningen, die door de particuliere bouwondernemer niet worden gebouwd, of deze moeten een huur opbrengen die ver boven de draagkracht gaan van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 375