Voortzetting van de vergadering van 9 December 1954
Nadat de VOORZITTER heeft medegedeeld, dat wethouder Stuben-
rouch iets later ter vergadering zal komen, stelt hij hoofdstuk V van de
gemeentebegroting 1955 aan de orde.
De heer JONGBLOED egt, dat bij de algemene beschouwingen reeds
gebleken is, dat Burgemeester en Wethouders de woningbouw voorrang
verlenen boven andere kapitaalswerken. Hij sluit zich gaarne aan bij
de woorden van Mejuffrouw t' Sas en de heer Brinkerhof, die beiden
reeds bij de behandeling van het Woningbedrijf over de woningbouw
gesproken hebben. Met belangstelling heeft spreker in de krant gezien,
dat Minister Witte in overweging genomen heeft de huren van Woning
wetwoningen te verlagen in verband met de lage rentestand. Spreker
vraagt of het in verband hiermede niet mogelijk is zonder huurver
hoging in de Woningwetwoningen der gemeente over te gaan tot het
plaatsen van geysers. Met belangstelling ziet hij toe, wat Burgemeester
en Wethouders doen in deze aangelegenheid, temeer omdat er in Breda
bouwverenigingen zijn, die reeds tot het plaatsen van geysers in de
nieuwe woningwetwoningen zijn overgegaan. Hij zou dit ten zeerste
toejuichen. Op het gebied van de exploitatie van woningwetwoningen
bestaat er geen verschil tussen gemeenten en woningbouwverenigingen,
want beide hebben dezelfde lasten. Ofschoon de wethouder reeds heeft
gezegd, dat de woningbouwverenigingen voorrang moeten hebben bo
ven de gemeente merkt spreker op, dat zijns inziens de verenigingen
representatief moeten zijn en een vereniging niet moet bestaan uit 2
of 3 personen.
De heer KROON zegt dat in het antwoord op het Centraal Rapport
staat vermeld, dat in de periode 15 October 1953 tot 15 October 1954
18 vorderingen ingevolge de Woonruimtewet werden uitgevoerd. Hij
brengt onder de aandacht dat in gemeenten zoals Rotterdam en Am
sterdam het wapen van de vordering zo goed als niet gehanteerd
wordt en daar meer op de minnelijke schikking voor de inwoning
wordt gewerkt. Bovendien wijst spreker op de Ministeriële beschikking
waarin een soepele toepassing wordt aanbevolen. Hij wijst op een
bepaald geval, waarbij na enige jaren van inwoning binnen 6 weken
na het beëindigen van die inwoning wederom door het Woningnood
bureau tot vordering werd overgegaan.
Spreker geeft Burgemeester en Wethouders in overweging te pogen
meer tot een minnelijke schikking met de betrokkenen te komen en
slechts in de uiterste gevallen tot vordering over te gaan.
Mevrouw VAN MIERLO brengt lof aan de Directeur van het Wo
ningnoodbureau, die altijd bereid is tot het houden van besprekingen.