9 DECEMBER 1954 we initiatieven te ontwikkelen. Daarom is het voor spreker heel meei- lijk om nog iets te berde te brengen, maar hij kan de verleiding niet weerstaan om het toch te doen in het bijzonder over kunstzaken. Spreker dankt Burgemeester en Wethouders voor de uitvoerige be antwoording van de opmerkingen in het Centraal Rapport, Hij wijst erop, dat deze bemerkingen gesteld werden, voordat bekend was dat er f 15,000,-— besehikbaar zou worden gesteld voor toneel", opera- en balletuitvoeringen, dat er f 2.500,zou worden uitgetrokker voor de aankoop van kunstwerken, dat er 1% van de bouw- en aanlegkosten van 'bruggen en parken zou worden besteed voor decoratieve aankle ding. Spreker kan zich in het algemeen met het antwoord van Burge meester en Wethouders verenigen, omdat het allereerst noodzakelijk is dat een juist inzicht in de aard en de omvang van de vraagstukken op dit gebied wordt verkregen. Hij is van mening, dat het de taak der overheid is om thans roet alle geëigende middelen de deelname van de massa aan het culturele leven te bevorderen- Dit betekent niet, zegt spreker, dat de overheid zelf op alle terreinen de activiteiten gaat ontplooien, die even goed of beter door organisaties en instellin gen van de burgerij kunnen warden ondernomen, ook al doen zij dat op dit ogenblik nog niet of nog nie.t in voldoende mate. Het betekent wel, dat de overheid zich bewust dient te zijn van haar verantwoor delijkheid voor het bevorderen van alle culturele activiteiten, welke voor de ontplooiing van de mens nodig zijn en dat zij z.ich in haar taak als hoedster van het algemeen welzijn inzicht dient te verschaf fen in alle noden en behoeften op het gehele culturele terrein. Spreker zou gaarne van de wethouder vernemen of het doel van zijn cultureel 'beleid in de kunstsector zal zijn de bevolking op de meest doeltreffende en meest uitgebreide wijze in aanraking te bren gen met goede kunstproducten. De subsidiepolitiek dient, volgens het inzicht van spreker, door mid del van de aan de subsidies te stellen voorwaarden daarop gericht te zijn, opdat het gevoel voor en de behoefte aan schoonheid in alle lagen der bevolking wordt aangekweekt en bevorderd. Met belangstelling heeft spreker het verslag van de secretaris van de Culturele Werkgemeenschap tot en met het jaar 1953 gelezen. Zijn vermoeden, dat de Culturele Werkgemeenschap zich veelal bezig houdt met de vrije tijdsbesteding d.w.z. met het amateurisme in de kunst, is er echter door bevestigd. Hij kan niet inzien, dat de Culturele Werk gemeenschap in haar huidige samenstelling en onder de huidige *«- •tneeateHrogi'de functies van representant van het Culturele leven in Breda en adviseur van het gemeentebestuur op de juiste wijze vervult. De Wethouder denkt er z.i, net zo over, want deze hinkt in zijn sub sidiepolitiek op twee gedachten nl. een subsidie aan de Culturele Werk gemeenschap van f 8.275,-=", doch afzonderlijke subsidies voor andere kunstaangelegenheden, die niet over de Culturele Werkgemeenschap lopen, doch buiten haar om. De Wethouder, zegt spreker, heeft in zijn antwoord op de algemene beschouwingen gezegd, dat betreffende het schouwburgprobleem in Breda spreken zilver is en zwijgen goud. Spreker hoopt dat spoedig het zilveren tijdperk zal mogen ingaan. De heer MINDERHOUD zegt bij volgnummer 658, dat hij dankbaar is, dat er in de Heuvelstraat een muziekkiosk is gekomen. Hij ig er eehter van geschrokken, dat het opslaan, afbreken en opbergen van deze muziektent f 1.000— kost. Spreker vraagt hoe dit mogelijk is, De heer WEZENBEEK i§ voor het antwoord op de vraag uit het Centraal Rapport bij volgnummer 692 niet geheel bevredigd. Spreker

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 391