394 9 DECEMBER 1954 ad hoc dat de wethouder Me ijs destijds het roerend met hem eens was. Naderhand heeft de wethouder zijn standpunt gewijzigd. Spreker wil niet zeggen, dat de Culturele Werkgemeenschap niet van belang is, doch is van oordeel, dat de Raad zich er intensiever mede moet bemoeien. Het Jaarverslag van de Culturele Werkgemeenschap daalt volgens zijn mening te weinig in bijzonderheden af over het door haar verrichte werk. Hij betwijfelt het of het een gelukkige omstandigheid is, dat de C.W.G. zelf de „buit" moet verdelen. Het gaat dan misschien meer om de buit dan om de kunst. De heer KAMPHUYS vindt de uitdrukking van de heer Vermeulen over de „buit" verdelen niet erg elegant. Over de verdeling van het subsidie wordt in de bestuursvergaderingen der C.W.G. en in de ver gaderingen der secties meerdere malen gediscussieerd. De heer KROON voelt geen behoefte om over het subsidie aan de Bredase Carnavals Vereniging te debatteren. Hij wenst echter op te merken, dat hij het nut van dit feest gaarne in het midden wil laten. Hij verlangt aantekening in de notulen, dat hij tegen deze post heeft gestemd. Wethouder STUBENROUCH zegt verheugd te zijn van de heer Ver meulen gehoord te hebben, dat de vroegere subsidiecommissie ad hoe zich intens met de kwestie van de Culturele Werkgemeenschap heeft bezig gehouden. De Culturele Werkgemeenschap heeft volgens het in zicht van spreker een stimulerende en adviserende taak. Hij wil zich niet naar aanleiding van de opmerking van de heer Jongbloed laten verleiden om nog meer te vertellen over de muziek - kiosk. De heer Wezenbeek antwoordt hij, dat de door hem gebruikte uit drukking een gezond Latinisme is, hetgeen vertaald in het Nederlands betekent „in toestand van geboorte". Hierna wordt Hoofdstuk VIII - 16 zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De VOORZITTER stelt Hoofdstuk IX aan de orde. De heer VAN BOXTEL vraagt of ée- wothoudor- van Sociale Zaken - is de- Raad een vooronder zoek fn deze materie mogelijk te maken. De heer BRINKERHOF zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, De financiële draagkracht van ons land nam en neemt thans nog in beduidende mate toe, zo dat men spreekt van een welvaart. Het ge zegde, dat deze welvaart in alle kringen der bevolking ondervonden^ wordt, zou ik niet gaarne voor mijn rekening nemen. Er zijn groepen gezinnen en alleenstaande personen, die in tegenstelling met die wel vaart, in armoede leven. De stijging van het levensonderhoud ging ver boven hun inkomen, dat weinig of in vele gevallen geen stijging vertoonde. Ik heb in mijn gedachten de zgn. vergeten groepen, w.o. rentetrekkers, kleine middenstanders, gepensionneerden en bejaarden die van de Noodwet-Drees moeten rondkomen. Weliswaar worden van deze groepen dikwijls gezegd door onze Lands regering, dat vooral zij niet mogen worden vergeten, doch tot op heden is het bij deze mooie woorden en vrome wensen gebleven, al is er enige kentering te bespeuren. Zij kunnen zich momenteel alleen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 394