17 MAART 1954
61
de dag wordt gelegd door uw College en met name die van de wet
houder van Onderwijs voor het jeugdvraagstuk in onze stad.
Dit neemt echter niet weg, dat er bij mij toch enige bezorgdheid is
gerezen t.a.v. het onderzoek dat het Mgr Hoogveldt-Instituut van plan
is te gaan instellen.
Het kan U bekend zijn, dat het Mgr Hoogveldt-Instituut een soortge
lijk onderzoek heeft ingesteld in enkele grote plaatsen in het Zuiden
des lands en met name in Maastricht, Eindhoven, Den Bosch, Roosen
daal en Incidenteel in Nijmegen.
Dit onderzoek had voornamelijk betrekking op de ongeschoolde ar
beidersjeugd en in mindere mate op de burgerjeugd, zodat men hier
terecht kan spreken van een onderzoek naar het arbeidersjeugdvraag-
stuk.
Dit onderzoek heeft plaats gehad op verzoek van het Ministerie van
Onderwijs en ligt verankerd in een rapport „Moderne Jeugd op weg
naar haar volwassenheid".
Op hoog niveau is omtrent dit onderzoek nogal deining geweest, waar
bij toch wel in enkele belangrijke zaken overeenstemming is bereikt.
Overeenstemming is niet bereikt ten aanzien van de wijze van onder
zoek. Bezwaar is gemaakt tegen het „analystische karakter" van het
onderzoek door buitenstaanders op arbeidsjeugd verricht, waarbij wel
licht door deze arbeidersjeugd noden naar voren worden gebracht,
waarop de „enquêteurs" of „proefleiders" geen oplossing kunnen ge
ven, want voor hen is het met deze betreffende proefpersonen na het
onderzoek afgedaan.
Naar mijn overtuiging is de arbeidersjeugd van Breda zelf in staat
om een verantwoord onderzoek en rapport op te stellen en daarvoor
als adviseurs bij de wijze van enquêteren enkele wetenschappelijk ge
vormde psychologen en sociografen aan te trekken.
Naar mijn stellige overtuiging (de wetenschap heeft dit bewezen),
heeft een onderzoek, ingesteld door jeugdleiders en pioniers, die be
zorgd zijn om het jeugdvraagstuk, dit onmiskenbare voordeel, dat deze
pioniers zelf hun taak leren ontdekken op de plaats waar zij met hun
arbeiderskameraden staan.
Dit is de methode van het samen zoeken naar een oplossing voor
het vraagstuk van de jeugd. Dit is niet de z.g.n. interview methode
van het Mgr Hoogveldt-Instituut, een methode uitgevoerd door uitslui
tend academici.
Maar, dit is de methode van de K.A.J. de methode van Cardijn.
Ik wil hiermede geenszins betogen, dat de methode „Hoogveldt" niet
wetenschappelijk verantwoord zou zijn, maar het gaat om het hoogste
rendement en dit is naar mijn overtuiging niet te bereiken door een
onderzoek van academici om de doodeenvoudige reden, dat zij de rea
liteit van het arbeiders jeugdleven nooit hebben doorleefd.
U zult zich ongetwijfeld afvragen heeft dan deze K.A.J. methode reeds
resultaten bereikt.
Ik kan U mededelen dat de K.A.J. van Breda in de afgelopen jaren
tal van onderzoekingen heeft verricht en een analyse heeft opgesteld
van de toestand der arbeidersjeugd ter plaatse en dat men momenteel
bezig is dit alles in een wetenschappelijk rapport te verwerken.
Men heeft onderzoekingen ingesteld naar de toestand in de arbeids-
middens, ontspanningscentra, bioscopen, cafè's en danszalen en naar
ik meen het dansprobleem in onze stad ter kennis gebracht van het
college van Burgemeester en Wethouders, waarbij toch wel is komen
vast te staan dat deze K.A.J. van Breda belangrijk werk heeft verricht.
Gezien nu deze controverse van methode vraag ik me af of hier
een modus kan worden gevonden van samenwerking. Uit de stukken
valt ons op, dat het Mgr Hoogveldt-Instituut het volgende plan heeft: