68
17 MAART 1954
overtuiging tot uiting. Men lette op de kruisbeelden in de lokalen, de
aanstelling van een moderator, de vormingsavonden, het godsdienston
derwijs en het personeel dat voor de overgrote meerderheid katholiek
is. Hoewel spreker met veel mensen in aanraking komt heeft hij nim
mer vernomen, dat op de ambachtsschool de levensovertuiging te kort
zou schieten. Als er een katholieke school komt zal de ambachtsschool
ten dode opgeschreven zijn. Alleen al uit respect voor Dr van Cooth
mag zulks niet.
Het voorstel van de heer Jongbloed is afgewezen, doch ook spreker
had het prettig gevonden als er een voorstel was gekomen van een
grote fractie om een rondetafelconferentie te beleggen.
De heer VERMEULEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Ik stel er prijs op, M. d. V., aan het begin van de discussie over dit
punt vast te stellen dat mijn partij de fundamentele betekenis erkent
van de levensbeschouwing voor algemeen vormend onderwijs en opvoe
ding. Ik meen te mogen vaststellen, dat wij in deze Raad te allen
tijde loyaal de uit dit standpunt voortvloeiende consequenties zijn na
gekomen.
Het spijt mij daarom, dat ik thans met U van mening moet verschil
len daar waar het gaat om het afgeven van een noodzakelijkheidsver
klaring tot oprichting en instandhouding van een R.K. School voor La
ger Technisch Onderwijs te Breda.
Het aanvaarden van de pacificatie-gedachte wil echter nog niet zeg
gen, dat men dan deze in ieder geval en onder alle omstandigheden op
dezelfde wijze moet toepassen.
Hier stuit U direct op 'belangrijke verschillen tussen de voorzienin
gen, welke met betrekking tot de toepassing van dit principe zijn ge
troffen in de L.O.-wet en welke volkomen ontbreken in de Nijverheids
onderwijswet. Deze verschillen zijn niet toevallig, doch houden wel de
gelijk verband met het verschillend karakter van de beide vormen
van onderwijs.
In de L.O.-wet 1920 wordt aan de gemeente de verplichting tot me
dewerking aan de stichting en instandhouding voor gewoon lager on
derwijs opgelegd indien een aantal ouders voor een voldoend aantal
kinderen de wens tot de oprichting van een school kenbaar maken.
Het aantal kinderen is afhankelijk van het aantal inwoners der ge
meente. Een waarborgsom moet worden gestort, die geheel of gedeel
telijk verbeurd wordt verklaard, indien het aantal leerlingen der school
beneden gestelde grenzen daalt. De wet zelf voorkomt hier dus onge
limiteerde gelijkstelling om wille van het principe, daar waar zulks
onderwijskundig, financieel en economisch onverantwoord zou zijn.
Geen van bovengenoemde beperkingen treft U aan in de Nijverheids
onderwijswet en ongetwijfeld heeft de wetgever, waar hij spreekt over
„particuliere verenigingen" in aanmerking komende voor het beheer,
de oprichting en instandhouding van ambachtsscholen, niet de bedoe
ling gehad daaronder te verstaan verenigingen op confessionele grond
slag.
Als bewijs voor deze opvatting zou ik willen wijzen op de redactie
van artikel 14 3e lid luidende:
„Aan de in het le lid bedoelde scholen (bijzondere en openbare ge
subsidieerde scholen) moet de leerling de nodige tijd worden gelaten
„tot het volgen van godsdienstonderwijs en het waarnemen van ker
kelijke plichten",
ad. 1.
Deze bepaling is volkomen zinloos indien de wetgever, daar waar hij
spreekt over bijzondere scholen, confessionele scholen had bedoeld.