Hf
11 In
90 14 APRIL 1954
mening was, dat de gevraagde bouwwijze niet in overeenstemming is
met de bouwverordening^
Mej. KOPPELAAR vestigt er de aandacht op, dat de architect op ver
zoek van Burgemeester en Wethouders Prof. Nanninga heeft ingescha
keld. Deze acht de fundering in overeenstemming met de bouwveror
dening. Waarom is de gevraagde vergunning nu niet verleend?
De VOORZITTER merkt op, dat de conclusie van Mej. Koppelaar
verder gaat dan de brief van Prof. Nanninga toelaat.
De heer KLOMPERS wil, gezien de kans, dat er tussen belangheb
bende en Burgemeester en Wethouders nog overeenstemming komt, met
het voorstel meegaan.
Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkomstig het voor-
stel.
6b. Ontruimingstermijn onbewoonbaar verklaarde woningen.
Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten. s
7. Buitenwerkingstelling van enige bepalingen der woonruimtewet Kr A.
1947.
De heer KROON zegt, dat de omstandigheden ertoe hebben geleid,
dat de centrale overheid diep ingrijpt in particuliere bevoegdheden,
zo ook de Woonruimtewet 1947. Nu is er een schrijven van de Minister
van Maatschappelijk Werk om bepaalde maatregelen te verzachten.
Het College van Burgemeester en Wethouders is in zijn prae-advies van
oordeel, dat dit voor Breda nog niet mogelijk is. Ten aanzien van de
punten c en d kan hij zich wel met het voorstel verenigen, doch niet
ten aanzien van de punten a en b. Spreker is van oordeel, dat de wo-
ningruil weer meer naar de normale verhoudingen moet worden terug
gebracht en dat ook de woningen boven een bepaald huurbedrag moe
ten worden vrijgegeven. Hij verzoekt de Raad de punten a en b van het
voorstel vrij te laten.
De heer WEZENBEEK is het ten aanzien van punt a met de voor
gaande spreker eens, met dien verstande evenwel, dat de woningruil
tussen gelijkwaardige woningen plaats vindt; derhalve dat b.v. een
woning voor 6 personen geruild wordt tegen een andere woning voor
6 personen.
De heer MOL stelt de faciliteiten van de Minister alleszins op prijs,
doch hij kan zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wel verenigen. Spreker acht het absoluut onjuist om de in het voorstel
genoemde punten a en b los te laten. Men moet handelen naar de om
standigheden.
De heer BASTIAANSEN gaat eveneens met het voorstel accoord. Ten
aanzien van punt c zegt hij ervaring te hebben, dat dit soepel wordt
toegepast. Spreker vraagt wat precies bedoeld wordt met voorkeurs
woningen onder punt d.
De heer TOXOPEUS zegt, dat het geen punt van overweging is, of
het beleid ten aanzien van onderhavige aangelegenheid soepel is. De
vraag is of de genoemde bevoegdheden nog bij de overheid moeten zijn.
Het gaat op het ogenblik mogelijk allemaal wel prettig, doch dat doet