172
13 JULI 1955
Mevrouw VAN MIERLO zegt, dat degenen, die in aanraking komen
met mensen, die in woningnood verkeren, kunnen begrijpen, dat Burge
meester en Wethouders deze stap hebben gedaan. Zij vraagt zich echter
af, of een oplossing langs een andere weg niet mogelijk is.
De VOORZITTER antwoordt, dat op het ogenblik van de 2500
enquêteformulieren welke verzonden zijn, er 2000 zijn terugontvangen.
Ongeveer een vierde van de woningzoekenden wenst een woning te be
trekken, waarvan de huurprijs gelijk is aan de 15°/o van het inkomen,
welke Burgemeester en Wethouders als norm hebben aangenomen. On
geveer drie vierden heeft een lagere huur opgegeven. Het hoofddoel
van de enquête is niet geweest individuele gevallen op te lossen. Wel
om te zien hoever woningbehoefte en wooncapaciteit uit elkaar liggen.
Voor de beleidslijn van het Woningnoodbureau zijn de verkregen in
lichtingen van groot belang, hoewel ieder geval inderdaad op zich moet
worden bezien. Verreweg de grootste druk wordt uitgeoefend op wo
ningen met een lagere huurklasse. Met het toenemen van de huurprijs
neemt de druk af.
Het Woningnoodbureau dient de woningen met de laagste huurprijs zo
veel mogelijk te reserveren voor de minst draagkrachtigen. Behalve dit
heeft het college met de enquête nog iets anders voor ogen gehad en
wel het bepalen van het bouwprogram. Burgemeester en Wethouders
dienden de vraag te beantwoorden: In welke sector van huurprijzen is
de grootste behoefte? Daar Burgemeester en Wethouders slechts over de
gegevens beschikken van de relatief kleine groep van woningzoekenden,
terwijl er daarnaast nog een veel grotere groep is, die wel wil verhuizen,
doch niet als woningzoekende is ingeschreven, geeft de uitkomst van de
enquête voor de verwezenlijking van het bouwprogram slechts een aan
duiding. De heer Quaedvlieg zal hebben kunnen constateren, dat Bur
gemeester en "Wethouders toch wel wat zijn teruggeweken en wel met
betrekking tot de opgave van het vermogen. De reeds verstrekte gegevens
worden onbruikbaar gemaakt en nieuwe niet meer gevraagd. Het is niet
de bedoeling van Burgemeester en Wethouders om het formulier te ge
bruiken bij het al dan niet inschrijven als woningzoekende, doch wel op
het moment van het toewijzen van een bepaalde woning. Als men zegt,
dat het vragen van zulke inlichtingen in andere gemeenten niet geschiedt,
dan neemt spreker dat aan. Daar het woonruimteprobleem uitermate
moeilijk is, is iedere oplossing te proberen. Spreker is er van overtuigd,
dat andere gemeenten voor deze poging wel belangstelling zullen hebben.
De hoofdbedoeling van Burgemeester en Wethouders is geleidelijk aan
de bemoeiing van het Woningnoodbureau in te perken. Wat naar de
vrije markt kan, dat dient er ook heen te gaan. In de allerhoogste huur
klasse begint thans een uiterst geringe mate van vrijheid te komen. Het
algemeen welzijn van de stad en vooral van de minst draagkrachtigen
eist, dat Burgemeester en Wethouders doen wat werkelijk mogelijk is.
De vraag aan de woningzoekenden gesteld, om op te geven wat hun in
komen is, is niet zo vreemd. Ook voor het bepalen van schoolgeld, het
verkrijgen van studiebeurzen en andere bijzondere voorrechten wordt
zulk een vraag gesteld. De overheid verkeert bij de verdeling van woon
ruimte in een dwangpositie en dan kan zij naar de mening van spreker
redelijkerwijze verlangen, dat belanghebbenden hun inkomen opgeven.
Spreker is van mening, dat het onderzoek niet volledig effectief is, doch
voor het bepalen van het woningbeleid wel van belang. Er is op het niet
verstrekken van de gevraagde gegevens geen sanctie. Verschillende raads
leden zien dit veel te streng. Als iemand een woning wil hebben, door
bemiddeling van de overheid, moet hij zijn inkomen opgeven. Bij het
bepalen van de huurklasse wordt echter met alle bijzondere omstandig
heden rekening gehouden.