17 AUGUSTUS 1955
193
paviljoen te laten voortbestaan en zal dus tegen het voorstel stemmen.
De heer MINDERHOUD zegt het volgende.
„Mijnheer de Voorzitter. Wat ik reeds heb vennoed in 1952, toen het
Valkenberg ter beschikking werd gesteld van het comité tot viering van
de feesten ter herdenking van het 700-jarig bestaan van Breda, schijnt
werkelijkheid te worden; nl. dat dit park, zeker gedurende de zomer
maanden, een oord wordt van vermaak in plaats van een rustig verblijf
in de binnenstad. In deze zomer wordt het dan wel alleen gedurende de
weekends voor allerlei attracties benut, doch er staat nu een houten
restaurant, weliswaar tijdelijk en gelukkig nog zonder een vergunning
volgens de drankwet, maar uit Uw prae-advies blijkt wel, dat U nu reeds
tot 1 October 1956 dit houten paviljoen wilt doen voortbestaan en ik
krijg zo de indruk, dat het wel de bedoeling is, dat er op den duur een
stenen gebouw zal verrijzen.
Indien dit ooit mocht gebeuren, is het gedaan met de rust in het Val
kenberg. En waarom is dit alles nodig?
Dat men het park verlicht en met bloemen versiert is natuurlijk te
prijzen, doch het vermaakpaviljoen is er niet nodig. Of is men nog
steeds van mening, dat deze gelegenheid meer toeristen trekt, dan anders
het geval zou zijn geweest? ik geloof er niets van en het bestaan van dit
paviljoen onttrekt veel vreemdelingen aan de binnenstad, waardoor de
daar aanwezige café's-restaurant schade lijden.
De afdeling Breda van de Vereniging van Hotel-, Restaurant- en Café
bedrijven telt 62 leden en 30 daarvan, die de grootste bedrijven in de stad
exploiteren, beklagen zich erover, dat alle voordelen nu komen in handen
van de persoon, die het Valkenbergpaviljoen exploiteert. Dit is toch niet
zulk een geringe minderheid als Uw prae-advies aangeeft.
Deze man heeft alle voordelen, want alle attracties in het Valkenberg,
buiten zijn paviljoen, betaalt hij zelf niet, ook niet eens de advertentie-
kosten. Voor de restaurants in de stad is dit paviljoen dus mijns inziens
eerder een nadeel, dan een voordeel, terwijl toch de instelling van de
weekendfeesten bedoeld is geweest om de Bredase middenstand te be
voordelen. Onbegrijpelijk is het voor mij, dat Hotel De Schuur niet is
ingeschakeld bij dit zomerfestijn. Ik ben echter geen ingewijde en zal
daarover verder niet spreken.
Tenslotte nog dit: Rijdt men langs het rijwielpad door het Valkenberg,
dan passeert men het paviljoen aan de achterzijde. Een prettige aanblik
voor ons stadspark vertoont deze achterzijde beslist niet. Kisten en flessen
staan of liggen er hoog opgestapeld, soms met een oud zeil afgedekt.
Voor het doen van bestellingen aan dit paviljoen rijden auto's door het
park. Blijft het dus bestaan, dan is het in het Valkenberg zelfs met de
veiligheid gedaan.
Uit een en ander zult U reeds bemerkt hebben, dat Uw prae-advies
onze instemming niet heeft".
De heer KLOMPERS zegt het volgende.
„Mijnheer de Voorzitter. Met Uw voorstel, het paviljoen in het Valken
berg doorlopend in exploitatie te houden en wel zo mogelijk tot tenminste
1 October 1956, kan ik mij tot mijn spijt niet verenigen. Was ik vorige
keer, zij het dan ook aarzelend, accoord met het oprichten van het pa
viljoen, nu het enige maanden welhaast in bedrijf is geweest meen ik,
Mijnheer de Voorzitter, dat te veel belangen van zakenmensen in onze
stad hiermede in het gedrang komen. Als U stelt dat het gebleken is,
dat het hier slechts een inderdaad geringe minderheid van belangstellen
den betrof, die er op tegen waren en dat terzake van dit voorstel in het
begin van deze maand bij enkele vergunninghouders beroering is ont
staan, dan moet het mij van het hart, dat ik het hier niet mee eens kan