14 SEPTEMBER 1955 221 vallen. Als de exploitatie niet door een ambtenaar geschiedt dan zal dit de taak van Burgemeester en Wethouders vergemakkelijken. Op pagina 1 van het schrijven van Burgemeester en Wethouders staat dat met de gewijzigde inzichten omtrent de taak der overheid in het algemeen Burgemeester en Wethouders de noodzaak zijn gaan voelen om zich meer deskundig door een adviseur te laten voorlichten. Spreker vraagt zich af welke de gewijzigde inzichten zijn, waar die te vinden zijn en door wie ze gewijzigd worden. Op pagina 2 van het schrijven zeggen Burgemeester en Wethouders dat de overheid zich zo min mo gelijk moet bezighouden met rechtstreekse behoeften op het gebied van cultuur. Ook spreker heeft dit principe. Hij merkt echter op dat Burge meester en Wethouders bij de uitwerking ervan een ander standpunt hebben ingenomen. Voorts wordt gezegd dat het particulier initiatief te amorph zou zijn. Dit is in Breda volgens hem echter niet het geval. De Bredase kunstkring houdt zeer goede lezingen. Men is hier veel minder amorph geweest dan b.v. met de muziekbibliotheek. Spreker is het met dit argument niet eens. Zou de wethouder met zijn argument gelijk hebben dan zouden alle voorzieningen een voorlopig en geen definitief karakter hebben, zoals in het prae-advies wordt aangegeven. De vorige maal heeft spreker zorgvuldig de uitdrukking „actieve cultuurpolitiek" vermeden. Actieve cultuurpolitiek wordt door Burgemeester en Wethou ders uitgedrukt als „bedrijven van schone kunsten". De overheid doet, volgens spreker, slechts aan actieve cultuurpolitiek als zij wenst uit te maken welke tentoonstellingen er komen en welke lezingen er zullen worden gehouden. Het bezwaar is dan dat de beslissing wat als goed onder de aandacht van het publiek gebracht wordt, uitgaat van de overheid. Een practisch bezwaar is volgens spreker nog, dat een direc teur van een stichting zich zal afvragen: „hoe dien'ik de cultuur in Breda het beste?", terwijl een directeur-ambtenaar zich afvraagt: „wat kan ik doen zonder in conflict te komen met Burgemeester en Wethou ders en de Raad?" Verder is naar de mening van spreker het instituut „Vrienden van het cultureel centrum" te onduidelijk omschreven. De heer BASTIAANSEN zegt dat Burgemeester en Wethouders in het nieuwe prae-advies erin geslaagd zijn de materie te verduidelijken. Het is de bedoeling dat er een hoofdambtenaar voor culturele zaken wordt aangesteld, die coördinerend werkt. Het is een toevallige en ge lukkige omstandigheid, dat aan de taak van deze ambtenaar tevens kan worden verbonden de zorg voor het cultureel centrum. Voorlopig is dit een taak voor 1 persoon. Spreker is voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer KROON dankt Burgemeester en Wethouders voor de uitvoe rige wijze waarop, op de in de vorige vergadering gedane suggesties is ingegaan. Het prae-advies heeft zeer duidelijk en verhelderend ge werkt. Er blijven volgens spreker nog enkele bezwaren; hij kan de op merkingen van de heer Quaedvlieg onderstrepen. Inderdaad is er voor de overheid op gebied van de cultuurverzorging een taak weggelegd, doch de uitvoering gaat volgens spreker in de voorgestelde vorm te ver. Hij wijst op het gevaar van sterke verambtelijking. Daarbij komt dat alle cultuuruitingen een godsdienstige grondslag hebben. In een stichting zouden verschillende levensbeschouwelijke richtingen vertegen woordigd kunnen zijn, waardoor de godsdienstige grondslag geen ge vaar loopt verwaarloosd te worden. Het is uitermate moeilijk om door een ambtenaar op deze wijze de cultuur naar voren te brengen. Spreker is voorstander van de stichtingsvorm. De heer BLIEK zegt dat de heer Toxopeus in de vorige vergadering

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 221