14 SEPTEMBER 1955 223 de cultuurverzorging een taak is weggelegd, maar dan niet op de wijze zoals Burgemeester en Wethouders zich die voorstellen. Men zou er zich van af kunnen maken door te zeggen, dat de raad ook door crediet- verlening in incidentele gevallen invloed kan uitoefenen op bepaalde initiatieven die gedaan zijn. Spreker vindt dit echter zeer negatief. Reeds van den beginne af heeft hij de zaak positief gesteld door voorstander te zijn van een actieve cultuurpolitiek: n.l. gerichte samenwerking tussen particulier initiatief en overheid. Bij een juist lezen van het schrijven van Burgemeester en Wethouders is duidelijk te zien, wat de bedoeling is van het college met het cultureel centrum. liet gaat erom een ruim telijke en financiële basis te vormen van waaruit de samenwerking van particulier initiatief en overheid mogelijk is en van waaruit de overheid coördinerend, stimulerend, adviserend en e.v. aanvullend kan optreden in taken die door het particulier initiatief niet of niet voldoende worden gedaan. Omdat dit zo duidelijk in het schrijven van Burgemeester en Wethouders is gesteld, moet het toch geruststellend zijn, dat het geheel gecoördineerd wordt door een staffunctionaris. Het particulier initiatief zal dus samenwerken met deze staffunctionaris. De heer Quaedvlieg heeft aan de hand van practische voorbeelden aangetoond, waarom deze de stichtingsvorm voorstaat. Spreker merkt ten aanzien hiervan op, dat de staffunctionaris aan Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk is. Het feit, dat een stichting voor het volle bedrag wordt gesubsidieerd ontslaat de raad niet van de beoordelingsplicht ten aanzien van de werkzaamheden der stichting. Is er iets, dan worden de zaken toch in de raad besproken. Dat het instituut „Vrienden van het Cultureel Centrum" te vaag omschreven zou zijn, kan spreker niet inzien. In het prae-advies staat duidelijk, dat Burgemeester en Wethouders de vorming van dit instituut willen bevorderen, waaruit een raad van advies kan worden samengesteld. Spreker kan zich voorstellen, dat er 500 Bredanaars gaarne zouden meedoen; dit zou een prettige verhouding scheppen. Al dan niet uit deze vrienden denkt ons College een raad van advies te vormen. De heer Mendes heeft gezegd dat die vele vrienden teveel van het goede zouden zijn. Spreker acht vele vrienden juist prettig. Hij veronderstelt echter, dat de heer Mendes bedoeld heeft te zeggen dat er dan teveel adviescolleges zouden zijn. Spreker zegt vorige maal te hebben opgemerkt, dat het noodzakelijk kan zijn zich door deskundigen, niet aan enige organisatie verbonden, te laten voorlichten, zoals b.v. toneeldeskundigen. Een dergelijk college acht spreker ook hier op zijn plaats. Gevraagd is een raadscommissie voor culturele zaken te benoemen of de raadsleden zitting te laten nemen in het adviescollege. Het is juist op dit moment mogelijk te overwegen aan enig verlangen van de heer Mendes tegemoet te komen. Het is echter voor spreker nog niet geheel duidelijk, wat er in deze zal moeten gebeuren. Hij zal de sugges ties van de heer Mendes gaarne nader in overweging nemen. Met be trekking tot de benoeming van de staffunctionaris deelt spreker mede, dat deze in tijdelijke dienst door Burgemeester en Wethouders zal wor den benoemd. T.z.t. kan, indien een vast dienstverband realiseerbaar is, de vaste benoeming door de Raad plaats vinden. De heer QUAEDVLIEG zegt dat over de onderhavige materie einde loze beschouwingen kunnen plaatsvinden. Het blijkt wel dat het grote prae-advies indruk op de Raad gemaakt heeft. Mevrouw van Mierlo die het met zijn argumenten eens was, gaat toch met het prae-advies mee. Op de eerste plaats wordt gesteld dat de overheid zich zo min mogelijk moet bezighouden met de rechtstreekse verzorging op cultureel gebied. Een knieval wordt voor dit beginsel gedaan, doch in de practijk wordt er geen rekening mede gehouden. Wordt het beginsel gehuldigd dan be hoeft er geen ambtenaar te worden aangesteld. Als de overheid bepaalt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 223