256
12 OKTOBER 1955
delijk personeel mogelijk. De bevoegdheid is vastgelegd in de l.o.-wet
1920. Bij de wet van 20 mei 1955 is deze mogelijkheid ook geopend
voor het personeel van de Handelsavondschool en het Gymnasium. De
raad moet, volgens de mening van spreker, kunnen inzien, dat dit
College de nodige contacten mist en dat Burgemeester en Wethouders
de aangewezen personen zijn de „tijdelijke" benoemingen te verzor
gen. Het begrip „tijdelijk" is moeilijk te omschrijven, maar de Raad
kan op „fair play" van Burgemeester en Wethouders rekenen. Boven
dien kan de Raad altijd de delegatie aan Burgemeester en Wethouders
intrekken. Spreker is van mening, dat men het zo moet zien, dat de
tijdelijke benoemingen veelal betrekking hebben op plotselinge gevallen
van ontstentenis. Bij tijdelijke benoemingen van onbevoegden voor lan
gere termijn is het ook de bedoeling van de delegatie gebruik te maken.
Laten wij de delegatiemogelijkheid, bij de wet gesteld, geheel overne
men. Bovendien wordt aan de bevoegden elk jaar de mogelijkheid ge
geven te solliciteren. De argumenten van de heer Kramers acht spreker
niet steekhoudend, omdat de benoeming van een Directeur immers di
rect in vaste dienst geschiedt. De argumenten van de heren Vermeulen,
Sondermeijer en Rattink zijn hiermede ook weerlegd.
Spreker hoopt de aangelegenheid hiermede te hebben ontzenuwd en
hoopt, dat nu de gelegenheid tot delegatie in de wet is opengesteld, de
Raad zich met dit voorstel zal kunnen verenigen.
De heer KRAMERS is niet overtuigd door de woorden van de wet
houder. Indien een tijdelijke benoeming van de directeur niet kan voor
komen, dan behoeft die ook niet in het delegatiebesluit te worden op
genomen. Inderdaad kan de Raad een verleende delegatie intrekken.
Spreker acht dit niet bevorderlijk voor de goede verstandhouding. Hij
wenst daarom met een enge delegatie te beginnen en, indien het in de
toekomst nodig blijkt, deze uit te breiden.
Wethouder STUBENROUCH is de mening toegedaan, dat het intrek
ken van een delegatiebesluit door Burgemeester en Wethouders ook
zeer onprettig gevonden zou worden. Hij is echter van oordeel, dat nu
de wetgever de mogelijkheid tot delegatie heeft opengesteld, deze moet
worden aanvaard óf in zijn geheel óf helemaal niet.
De heer RATTINK voelt veel voor het standpunt van de heer Kramers.
De wethouder heeft ook hem niet kunnen overtuigen. Spreker kan zich
voorstellen, dat het bij een plotseling ziektegeval nodig is een tijdelijke
kracht direct te benoemen, opdat de lessen kunnen doorgaan. Hij wenst
daarom aan de delegatie de bepaling toe te voegen, dat na een tijdelijke
benoeming door Burgemeester en Wethouders hiervan aan de Raad
mededeling behoort te worden gedaan. Hij gelooft dat Burgemeester
en Wethouders dan toch vrij behoorlijk kunnen werken.
Wethouder STUBENROUCH merkt op, dat Burgemeester en Wethou
der slechts met dit voorstel beogen een formele basis te krijgen voor
de gang van zaken, die in Breda reeds lang gevolgd wordt.
De heer KRAMERS doet het volgende voorstel. De Raad delegeert
de benoeming van tijdelijke leraren aan Burgemeester en Wethouders
voor zover het benoemingen zijn voor de duur van de cursus.
De heer TOXOPEUS wenst, alvorens de Raad tot stemming over het
voorstel van Burgemeester en Wethouders overgaat, zijn stem te moti
veren. Spreker is het volkomen met de wethouder eens en acht het
juist, dat de tekst van de wet wordt aangehouden.