19 JANUARI 1955 27 gen, moet de raad medewerking tot schoolstichting geven. Spreker ziet dan ook niet in, dat omwille van die redenen conformiteit aan art. 72 is geboden. Hij kan meevoelen met de heer Rattink als deze wijst op de onzekerheid ten aanzien van het tijdelijk karakter dezer verordening. Maar het is toch wel zo, dat als er één onderwijsmaatregel is, welke met spoed van kracht dient te worden, dan is dat wel de wet op het kleu teronderwijs. Dit tijdelijk karakter is overigens maar een nevenargument. Het college van R. en W. moet in staat geacht worden om snel en af doende over te gaan tot oprichting van kleuterscholen. Overigens kan de raad t.a.t. inlichtingen verkrijgen. De VOORZITTER wijst er zijnerzijds nog op, dat de vergelijking met de L.O.-wet niet opgaat. Daarbij gaat het om de oprichting van scholen; nu is aan de orde een subsidieverordening, waarvan de toepassing aan B. en W. wordt opgedragen. De heer TOXOPEUS vindt het jammer, dat deze opmerking niet eer der is geplaatst. Het betoog van de wethouder acht hij niet geheel lo gisch. Dat belangrijke zaken niet in een groot college zouden moeten worden behandeld, acht hij niet juist. Hij is het eens met de heer Rattink, dat het tijdelijk karakter dezer bepaling geen voldoende argument is. Er is wel gewezen op het verschil tussen een subsidieverordening en de stichting van nieuwe scholen, doch het gaat erom wie over de subsidie verlening beslist. De overige argumenten kunnen spreker niet bekoren, zodat hij dan ook aanvankelijk van plan was de heer Rattink te steunen. Hij is het evenwel eens met de argumenten van de voorzitter. De heer RATTINK wil het accent leggen op de belangrijkheid van de schoolstichting, waarvan de wethouder zegt, dat deze met alle mid delen moet worden bevorderd. Dit is juist de oorzaak dat spreker deze bevoegdheid bij de raad wil leggen. Het argument inzake het tijdelijk karakter is door de wethouder zelf nu reeds terzijde geschoven. Inder daad gaat de vergelijking met art. 72 der L.O.-wet niet geheel op, doch spreker acht het te belangrijk om dit aan B. en W. over te laten. Hij wil dan ook zijn verzoek handhaven. De heer KROON acht het argument juist, dat de toepassing der ver ordening bij B. en W. ligt. Het is toch zo, dat het verlenen van subsidie het bestaan der school betekent. De VOORZITTER zegt, dat het tot de taak van B. en W. behoort om de verordening toe te passen. Voldoet het schoolbestuur aan de voor waarden, dan wordt subsidie verleend. De raad heeft zelf de grenzen gesteld. Dit is een figuur volgens de gemeentewet, welke bovendien past in de subsidiepractijk. Wethouder JONGBLOED acht het in discussie zijnde amendement niet zo belangrijk. Er is veel waars in wat de voorzitter heeft gezegd. Voor het garanderen van rente en aflossing der door een schoolbestuur te sluiten geldlening, is overigens nog een raadsbesluit nodig. Deze be voegdheid kan niet aan B. en W. worden gedelegeerd. In een dergelijk geval komen B. en W. toch bij de raad. Spreker stelt voor in art. 24 het woord „maximum" te vervangen door „maximaal". De VOORZITTER meent, dat in feite de toekenning van een extra subsidie, als bedoeld in art. 24, leidt tot het overleggen van de nodige stukken aan de raad.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 27