288 28 NOVEMBER 1955 Ik herinner mij nog dat in deze zaal van de zijde van Uw College, ik meen dat U toen nog niet onze vergaderingen presideerde, Mijnheer de Voorzitter, min of meer badinerend werd gesproken over een soort van spreekwedstrijd tussen de fractie-voorzitters, waarbij de lengte van het betoog dan zo ongeveer diende als norm om na te gaan welke fractie voorzitter de wedstrijd had gewonnen. Vanzelfsprekend dat degene die deze uitlating destijds gebezigd heeft zeer zeker niet bedoeld heeft daar mede aan te geven dat dit het karakter en de betekenis van de Algemene Beschouwingen diende te zijn. Aangenomen mag worden, dat hij dit toen toch mogelijk eerlijk als zodanig ervaren heeft en dan staan wij dus onmiddellijk voor de beantwoording van de vraag: wat kan daarvan dan de oorzaak geweest zijn? Zo roept de ene vraag de andere op. Voor mezelf heb ik getracht tot klaarheid hierover te komen Mijnheer de Voorzitter, en daarbij de Algemene Beschouwingen gezien als de formulering en motivering van de zienswijze van de fracties t.a.v. de grote lijnen van het gemeentebeleid. Zij zijn als het ware de basis van waaruit in concrete situaties gehandeld zal worden; zij zullen nimmer een herhaling of beter gezegd een volledig vooruitlopen op de hoofd- stuksgewijze behandeling van de begroting mogen zijn. Als zodanig heb ben zij derhalve een geheel eigen functie te vervullen en een geheel eigen betekenis. In de Algemene Beschouwingen vinden wij primair het gesprek over de grote lijnen met de mogelijkheden van discussie daar over tussen de fracties onderling en Uw College, en het is heel erg be langrijk daarover minstens eenmaal per jaar met elkaar te spreken en mede daardoor tot een vaststelling van deze grote lijnen te komen. Mensen die vragen, Mijnheer de Voorzitter, kunnen soms lastige men sen zijn, vooral ook voor zichzelf, want toen ik zo voor mezelf me een beeld gevormd had van de functie van de Algemene Beschouwingen bij het bestuur van een gemeente toen dacht ik klaar te zijn. Het enige wat me toen nog overbleef was U mijn visie bekend te maken over Uw beleid in de grote lijnen in het verleden en U mijn wensen kenbaar te maken voor dit beleid in de toekomst. Maar toen kwam ik eerst pas goed in de moeilijkheden. Ik zocht n.l. naar deze grote lijnen in Uw beleid zoals U zich dit voor de toekomst gedacht had en ik kon deze niet vinden. Uw nota van aanbieding ver schafte mij weinig houvast op dit punt. Uw schriftelijke beantwoording m.i. evenmin en toen ik mijn zienswijze wilde geven over het door U in het verleden gevoerde beleid kwam ik tot de ontdekking dat ik ook daarin weinig grote lijnen kon ontdekken. U kunt zich waarschijnlijk voorstellen, dat toen ik eenmaal zo ver was, een lichte moedeloosheid me overviel. Ik had voor mezelf zo mooi vastgesteld waarover ik wilde praten, in de overtuiging daarmede een nuttige bijdrage te kunnen leveren tot het vaststellen van de grote lijnen voor het te voeren be leid en nu vond ik daarover noch in Uw beleid in het verleden noch in de voorliggende begroting voldoende aanknopingspunten. Het beleid in het verleden werd nog al eens gekenmerkt door opportunisme, heus niet altijd en alleen de schuld van Uw College. Ik herinner mij in dit verband nog beschouwingen in deze Raad met betrekking tot het doen sluiten van begrotingen, ook al moest dit ge schieden op een wijze welke volkomen opportunistisch en aanvecht baar was en ik heb gemerkt dat sindsdien de gedachte over onze be grotingspositie wel enigszins is gewijzigd, niet door de nieuwe omstan digheden nadien ontstaan, nee Mijnheer de Voorzitter, ook toen had men kunnen weten dat hetgeen men toen deed niets anders was dan zich zelf een rad voor de ogen draaien met betrekking tot de werkelijke financiële toestand. Het gevaar bestaat altijd, Mijnheer de Voorzitter, dat men somtijds overslaat van het ene uiterste naar het andere. Als men eenmaal gezien heeft dat men de begroting toch niet sluitend kan krijgen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 288