28 NOVEMBER 1955 299 Mijnheer de Voorzitter. Vooral het jaar 1955 heeft de stad Breda een slechte naam gegeven, wat betreft de heerlijke odeurlucht, welke van onze beroemde singels uitging. Dit kan m.i. aan verschillende oorzaken gewijt worden, maar ik ben toch verheugd, dat er onlangs een rapport ons heeft bereikt, waarin de rioolwaterzuivering is behandeld. Toch moet het van, mijn hart, dat er m.i. met deze kwestie aan het verkeerde eind is begonnen. Momenteel is het zo, dat de diepriolen voor een groot deel klaar zijn, maar dat de lozing van deze riolen nu centraal uitkomt in de Mark vlak bij de suikerfabriek. Het zelfreinigend vermogen van het water heeft vroeger, toen de lozing nog op diverse plaatsen gebeurde, de zuiverheid van het water helpen verhogen. Nu is dit niet meer mo gelijk, omdat de lozing praktisch centraal geschiedt. Het gevolg hiervan is, dat bij de suikerfabriek en in de Haven een toestand ontstaan is, die alle begrip voor zuiverheid ver te boven gaat. Daar het volgens deskundigen nu nog jaren zal duren, voordat één van de 3 projecten voor rioolwaterafvoer, resp. zuivering zal zijn uitge voerd, worden de Haven en de Singels één grote beerput. Het zal dan ook zaak zijn zo spoedig mogelijk de riolering door te trekken naar de Leegstraat, opdat dan het rioolwater beneden strooms en voorbij onze industrieën in de mark kan worden geloosd. Willen Burgemeester en Wethouders hierover hun zienswijze binnenkort bekend maken? Gedachtig het Franse spreekwoord: Frapper, frapper toujours, kom ik weer terug op de Havendemping. Ieder jaar, zolang ik reeds als fractievoorzitter van de K.L.M. gefungeerd heb, heb ik met dit bijltje gehakt en ieder jaar vervliegt, zonder dat daarover een voorstel van Uw zijde komt. Kortgeleden heeft ons een brief bereikt van een voor aanstaand hotel hier ter stede, waarin over de Haven nu niet direct zulke fraaie dingen geschreven werden. Het kan niet anders, Mijnheer de Voorzitter, dat wij deze brief ten volle moeten onderschrijven. Ter illustratie nog dit, Mijnheer de Voorzitter. Enige tijd geleden, in Augus tus van dit jaar, kreeg ik een brief van een Belgische mijnheer, die een gebouw in de buurt van de Haven wilde aanduiden. Hij deed dit door middel van een plattegrond, waarop de Haven stond afgebeeld. Bij deze Haven stond de karakteristieke opmerking: „rivier met vuil zwart water". Ziehier, Mijnheer de Voorzitter, hoe onze Zuiderburen over onze, door sommigen zo hoog geprezen, Haven denken. Vorige jaren is bij de begrotingen ook reeds gesproken, dat de Raad in het overleg betreffende de urgentie van belangrijke werken wilde worden geraadpleegd. Van dit overleg is tot nu toe zeer weinig terecht gekomen. Mag ik hierbij een voorbeeld noemen. Er zijn in de stad men sen, die reeds een tekening hebben gezien van een sportstadion. De orde van overleg, Mijnheer de Voorzitter, zou toch zó moeten zijn, dat voordat er tekeningen van een dergelijk project gemaakt worden, de Raad zich in eerste instantie zou moeten uitspreken op de eerste plaats öf er een stadion zou moeten komen, dan waar dat zou moeten komen en wan neer dat zou moeten komen. Wanneer door Openbare Werken plannen gemaakt worden voor projecten, welke door de Raad op vorengenoemde manier nog niet zijn behandeld, dan wordt er toch ons inziens door het personeel van O.W. veel onvruchtbaar werk gedaan, wat voorkomen kan worden, als de Raad meer in het overleg betreffende de urgentie van belangrijke werken wordt geraadpleegd. Vorig jaar, Mijnheer de Voorzitter, heb ik reeds gesproken over de bouw van een nieuw Gemeentehuis of althans een zeer behoorlijke uit breiding daaraan te geven. Mogen wij binnen niet al te lange tijd hier iets naders van vernemen. Ook de bouw van een nieuw Politiebureau en een kantoor voor Openbare Werken staat allang op ons program. Als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 299