28 NOVEMBER 1955 303 Een ander geval, dat mij niet bevredigt, is de wijze waarop met de kwestie omtrent het Valkenberg is gehandeld in augustusseptember van dit jaar. De raad besloot met meerderheid van stemmen, dat het aldaar staande paviljoen zou worden afgebroken en hoelang heeft het niet geduurd eer daaraan uitvoering is gegeven? Er was destijds in Augustus immers zó'n haast om deze beslissing te krijgen en waarom nu deze traagheid? In Uw antwoord op het Centraal Rapport zegt Uw college op blz. 1: „Ten aanzien van de subjectieve verhoging der algemene uitkering mag worden verwacht, dat deze inderdaad wordt toegekend!" en daarbij somt U een aantal redenen op, die aanleiding zouden kunnen neen zouden MOETEN geven voor die toekenning. Al ben ik het met die redenen helemaal eens, toch ben ik gaan twijfelen of die toekenning ooit zal ge schieden, sinds de Minister van Binnenlandse Zaken aan de gemeente besturen heeft medegedeeld, dat de begroting van 1956 sluitend ge maakt moet worden. Mogelijk wordt voor Breda een uitzondering ge maakt, doch dan zou gaarne worden vernomen of inderdaad een ver hoging der uitkering in uitzicht is gesteld, want al klopt ons hart in deze dagen vol van verwachting, van verwachtingen alleen moeten wij het niet hebben en zie ik maar liever daden gesteld. Het werkelijk tekort op de zomerevenementen van 1955 zal waar schijnlijk 7.000.boven het geraamde tekort van 25.000.zijn. Niet echter wordt vermeld hoe dit grotere tekort zal worden gedekt. Gaarne wordt hieromtrent nog iets naders vernomen? Uw college blijft streven naar een oplossing van de havenkwestie, welke zal passen in het geheel van de stadsuitbreiding en de stadssane- ring. Ik dacht, dat die oplossing reeds lang gevonden was, n.l. dempen, maar dat dit door Gedeputeerde Staten en De Kroon was afgewezen. Zoekt U mogelijk een andere oplossing, die wel kans van slagen heeft goedgekeurd te worden? Zo ja, dan zou toch wel gaarne vernomen wor den in welke richting die oplossing wordt gezocht en of deze kwestie niet als urgent moet worden beschouwd? Die modderpoel in de binnen stad dient m.i. zo spoedig mogelijk te worden opgeruimd. Vele omwo nenden van de haven werpen allerlei afval en niet meer te gebruiken voorwerpen gemakshalve maar in dat water, hetgeen een ondragelijke lucht veroorzaakt en bovendien gevaarlijk is voor de volksgezondheid. Enigszins geschrokken ben ik door Uw antwoord op volgno. 382 op blz. 22, waar U zegt, dat eerder beperking dan uitbreiding van het aantal deelnemende klassen aan het schoolzwemmen in het sportfondsen- bad in het vooruitzicht moet worden gesteld. De nieuwe scholen verrij zen als paddestoelen uit de grond, het aantal leerlingen neemt nog steeds toe en de ruimte in het sportfondsenbad wordt niet groter. Als dit zo blijft, komen de nieuwe scholen nimmer aan het schoolzwemmen toe, de leerlingen leren dus niet zwemmen en krijgen later ook geen gelegen heid meer daartoe. En toch eist men, dat ieder Nederlander moet kunnen zwemmen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat ouders hun kinderen van de school afnemen, omdat zij niet aan het schoolzwemmen kunnen deelnemen en naar een andere school zenden waar dit wel mogelijk is. Geheel zeker ben ik er niet meer van, maar ik meen, dat in een onzer vergaderingen besloten is om 85.000.te lenen aan het Bestuur van het Sportfondsenbad, ten einde deze inrichting uit te breiden. Daarover heb ik niets meer vernomen, doch het is mogelijk, dat Gedeputeerde Staten goedkeuring heeft geweigerd en mij dit is ontgaan. Bouwen aan de uitbreiding doet men echter niet en straks verlaat op 1 september 1956 weer een 6e klasse de lagere school, zonder ooit het sportfondsen bad te hebben betreden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 303