29 NOVEMBER 1955 321 tekorten. De te verwachten tekorten laten zich niet limiteren, tenzij nu al bepaalde besnoeiingsmaatregelen worden getroffen. De eventuele instelling van een financiële commissie is te bezien bij het te verwach ten preadvies inzake de raadscommissies. Alle fractievoorzitters hebben gesproken over de verschillen in de waterleidingtarieven. De heer Vermeulen heeft op dit punt veel aan drang uitgeoefend. Ik meen, dat mijn fractie het eerst over deze tarieven is begonnen. Het concept der waterleidingwet is gereed en een dezer dagen zal deze wet de Kamer worden voorgelegd. Het is zeker gewenst thans even met de tarievenkwestie te wachten. Burgemeester en Wet houders zullen in het komende begrotingsjaar met een voorstel komen. De heer Vermeulen heeft gesteld, dat bij het opmaken der begroting van het ene uiterste naar het andere uiterste is gegaan. Met het ene uiterste bedoelt hij zuinig zijn. Ik kan U verzekeren, dat de zuinigheid steeds betracht wordt en dat geen uitgaven worden gedaan welke niet verantwoord zijn. Het verzorgingsniveau ligt nu eenmaal achter bij an dere gemeenten. Men moet zich afvragen wat voor Breda het beste is. Het is zeker niet goed de investeringen, die nodig zijn, achterwege te laten. De heer Vermeulen wenste meer tussentijdse gegevens, zoals in de handel gebruikelijk. Industrie en handel zijn evenwel niet gelijk te stel len met de gemeente en haar bedrijven. In de particuliere bedrijven werkt men meer met een urgentieplan; de gemeente werkt met een begroting. Het is daarom in de bedrijven van meer belang te weten hoe men reilt en zeilt. Intussen zal ik nog gaarne vernemen welke ge gevens de heer Vermeulen wenst te ontvangen. Nadere inlichtingen over de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten zullen worden verstrekt bij de over deze kwestie te hou den bespreking in comité-generaal. Wat het sluiten der gemeentebegroting betreft en de prognose van de gemeentelijke uitgaven en inkomsten voor de toekomst zou ik het volgende willen stellen. De gemeente is een verbruikshuishouding en moet derhalve de in komsten verwerven die nodig zijn voor het doen van de door haar nodig geachte uitgaven. Sedert de inperkingen van het gemeentelijk belastinggebied een zodanige omvang hebben aangenomen, dat er van een betekenend gemeentelijk belastinggebied geen sprake meer is, is daar voor in de plaats gekomen het gemeentefonds waarin gestort wordt een gedeelte van de opbrengst van bepaalde rijksbelastingen, welk fonds naar bepaalde maatstaven over de gemeenten wordt verdeeld. Hieruit moet dus de gemeente haar belangrijkste inkomsten putten. Nu behoort het vaststellen van deze maatstaven tot de bevoegdheid van de rijks overheid en dit ligt dus buiten de directe invloedssfeer van de gemeente. Bij de thans nog bestaande regeling zijn de belangrijkste maatstaven de uitgaven voor lager onderwijs, politie en armenzorg, die de gemeenten in de jaren 19391941 werkelijk hebben gedaan. Deze regeling is dus wel op zeer oude grondslagen gevestigd, temeer geldt dit voor Breda als in aanmerking genomen wordt, dat Breda in die tijd is uitgegroeid van een gemeente van 50.000 inwoners tot thans bijna 100.000. Bij de vaststelling van de nieuwe regeling is de wetgever er zich van bewust geweest, dat de objectieve regeling zoals bovenbedoeld op zich niet zou kunnen voldoen aan hetgeen de redelijkheid voor de diverse gemeenten zou vergen. Dit is dan ook de reden waarom de mogelijkheid is opge nomen van het verkrijgen van subjectieve bijdragen. Deze subjectieve bij drage behoeft dan ook geenszins als iets exceptioneels te worden gezien. Het is thans al bekend, dat meer dan de helft van de Nederlandse ge meenten voor het jaar 1956 een subjectieve bijdrage heeft aangevraagd. Een nieuwe regeling van de financiële verhouding tussen het rijk en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 321