328
29 NOVEMBER 1955
legenheid te stellen aan hun trekken te komen. De schoen wringt ergens
anders en zij zal alleen dan bruikbaar worden, wanneer ze op een
nieuwe leest geschoeid wordt. De regering zal meer dan tot dusverre
de organisatie van het bouwen ter hand moeten nemen. Zij zal enerzijds
de mogelijkheid moeten scheppen, dat de lagere organen inderdaad
kunnen bouwen of laten bouwen, doch anderzijds zodanige algemene
voorschriften moeten uitvaardigen, waaraan die lagere organen gebon
den zijn, om de woningbouw zo efficient mogelijk te doen zijn, in die
zin dat voor redelijke prijs een goede woning wordt gebouwd.
Er zal meer systeem in de woningbouw moeten komen, hetgeen hele
maal niet zeggen wil dat men onverschillig waar precies het zelfde type
woningen moet bouwen, dat het overal hoogbouw of laagbouw zal moe
ten zijn, dat men overal dezelfde bouwstoffen zal moeten gebruiken.
Er zijn de laatste jaren zoveel variaties in de woningbouw tot stand
gekomen, dat het niet moeilijk moet zijn een aantal standaardtypen uit
te brengen, welke elk voor zich er aanspraak op kunnen maken te zijn
een „goede" woning.
De wijze waarop de bestaande situatie doorbroken moet worden, ligt,
landelijk bezien, niet ter beoordeling van de gemeentebesturen. Trouwens
er zijn in dit opzicht al zoveel adviezen uitgebracht dat de regering er
geen behoefte aan zou kunnen hebben, dat ook elk gemeentebestuur zijn
visie geeft. Wat echter wel van belang is, is, dat de Vereniging v. Ned.
Gemeenten als vertegenwoordiger van alle gemeenten, in de gelegenheid
wordt gesteld om de maatregelen, die de regering in petto heeft, te toet
sen aan de algemene gemeentelijke belangen en daaromtrent met de
regering overleg te plegen.
De regering vraagt telkens adviezen van organen die het bedrijfsleven
vertegenwoordigen, maar tot dusverre wordt al te weinig en niet alleen
op het terrein van de volkshuisvesting de Vereniging v. Ned. Gemeenten
althans officieel erkend als een lichaam dat voor goede verhoudingen
tussen rijk en gemeenten een waardevol intermediair kan zijn.
Hier is echter niet aan de orde de vraag op welke wijze de centrale
overheid de oplossing moet zoeken en wanneer men desalniettemin daar
over onderling zou wensen te discussiëren, geloof ik, mijnheer de voor
zitter, dat het college van Burgemeester en Wethouders zich van deze
discussie afzijdig moet houden. Voor ons en daarmede bedoel ik zowel
het college van Burgemeester en Wethouders als de Raad, is aan de orde
de vraag hoe wij in de gegeven omstandigheden en aan de hand van
de thans bestaande mogelijkheden, de woningnood in deze gemeente tot
een oplossing kunnen brengen. Tot en met 1953 was het zo dat redelij
kerwijze de nieuwbouw van woningen gunstig mocht worden genoemd.
Nadat aanvankelijk vrijwel uitsluitend de gemeente woningwetwoningen
ging bouwen, zijn geleidelijk ook de particuliere bouwers in het geweer
gekomen, voornamelijk dank zij de gemeentelijke hypotheekregeling en
de concessie welke is gedaan met betrekking tot de vrije beschikking
over 25°/o van het aantal woningen. De besteding van het bouwvolume
dat tot en met 1953 heeft gegolden, was naar mijn mening alleszins vol
doende gemotiveerd.
Bespreking van het bouwvolume 1954/56 zal ik gaarne uitstellen tot
hoofdstuk V.
Ook bij vorige begrotingen is geklaagd over het voortdurend opbreken
van straten. De heer van Houten heeft bij de vorige gelegenheden wei
eens gezegd, dat het nog erger zou worden. Dit is inderdaad uitgekomen;
de voornaamste oorzaak ligt in de centrale riolering. Het is een ellende
voor de bewoners der betrokken straten en de voorbijgangers. Maar het
kan nu eenmaal niet anders, doch ik hoop, dat tijdens de vorstperiode
niet te veel open zal blijven liggen.