30 NOVEMBER 1955 359
tatie-opzet van de zweminrichting „Het Ei" na afloop van het huidige
contract zal spreker eveneens afwachten.
Hierna wordt hoofdstuk IV zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De VOORZITTER stelt hoofdstuk V en de begroting van het Gemeen
telijk Woningbedrijf aan de orde.
Mevrouw VAN MIERLO zegt het volgende:
Het verheugt mij, dat het mogelijk gebleken is het Woningbedrijf en
de Volkshuisvesting gezamenlijk te behandelen en ik wil U hiervoor mijn
dank uitspreken. Er is in het Centraal Rapport gesproken over krotwo
ningen, over de exploitatie daarvan. Op deze laatste vraag heb ik geen
antwoord kunnen vinden, wat ook logisch is want de vraagsteller zou dit
hebben kunnen vinden in de toelichting op post I van het woningbedrijf.
Het aantal is zoals daar vermeld 109. Dit is dus een gedeelte van de 350
woningen, die al dan niet als krot in het saneringsplan zullen moeten
vallen. In deze 109 krotwoningen, mijnheer de Voorzitter, zitten 144 ge
zinnen die straks aan woonruimte zullen moeten geholpen worden, ge
deeltelijk zitten daarin ouden van dagen en zwaksocialen.
Wat de eerste categorie betreft dus de ouden van dagen zijn dit ge
deeltelijk echtparen en gedeeltelijk alleenstaanden. Een onderzoek in
twee wijken leverde reeds het aantal van 44 echtparen en 39 alleen
staanden op boven de 65 jaar. Ik zou dus met degenen, die over de
noodzakelijkheid van de huisvesting van ouden van dagen gesproken
hebben, U willen vragen om wel goed te zorgen voor een modern, aan
de eisen des tijds aangepast, bejaardentehuis met de mogelijkheid van
zelfverzorging, indien zulks gewenst wordt.
Een respectabel aantal van deze woningen wordt bewoond door in
diverse categorieën te onderscheiden onmaatschappelijken en zwak-soci-
alen. Het is vooral voor deze mensen, dat ik zou willen pleiten voor een
intense samenwerking met het maatschappelijk werk. Krotopruiming
enerzijds en de belangstelling voor het onmaatschappelijke en zwak-soci-
ale gezin anderzijds zijn m.i. twee facetten, die nog teveel als ieder op
zich, dus van twee diverse kanten mooter»1 worden benaderd. Voor een
belangrijk deel zou immers het maatschappelijk werk al vooraf moeten
zijn gegaan aan de krotopruiming. In het algemeen is het naar mijn me
ning zó, dat Uw College ernaar gestreefd heeft om de zwak-socialen en
onmaatschappelijken op te schuiven naar een andere woning en zulks
m.i. terecht. Indien deze mensen moeten verhuizen leent zich daartoe
bij uitstek het oude bezit van gemeenten en woningbouwverenigingen,
al heeft men soms ten onrechte gemeend te moeten protesteren tegen dit
soort opschuiving, omdat men deze mensen in deze buurten niet wenste.
Deze door U gevolgde lijn in het woningbeleid zal onvermijdelijk voor
lopig gehandhaafd moeten blijven. Oók al zou dit de schijn, ik zeg nog
maals de schijn kunnen wekken, van een tijdelijk en ik moge ook hier
tijdelijk benadrukken, aspect van een te groot aantal zwak-socialen en
onmaatschappelijken in één buurt. De praktijk heeft bewezen, dat zo de
a-socialiteit voortkomt uit exogene factoren, deze bij een comfortabeler
bewoning met hulp van het maatschappelijk werk veelal komt te ver
vallen en óók omdat de verschuiving naar nieuwe woningen altijd
mogelijk blijft en ook geschiedt.
Verschillende gemeenten passen dit systeem toe en dat ook op hoger
niveau deze handelwijze gebillijkt wordt, blijke uit de circulaire van 12
februari 1954 van het Ministerie van Wederopbouw, waarbij toegestaan
wordt, dat evengoed bij opschuiving naar een oude woning de huurbijslag
geclaimd kan worden als bij overgang naar een nieuwe woningwetwo-