30 NOVEMBER 1955 363 Ook de heer Toxopeüs sloot zich daar gedeeltelijk bij aan. Mijnheer de Voorzitter, nu lezen wij in het antwoord van Burgemeester en Wethou ders op het centraal rapport: „Wij betreuren ernstig, dat het in reeds vrij lange periode niet mogelijk bleek woningwetwoningen te doen bou wen. Wij, aldus Burgemeester en Wethouders, zullen er ernstig naar streven het resterende bouwvolume voor de periode 1954/56 grotendeels in de vorm van woningwetwoningen te realiseren". Mijnheer de Voorzitter, het grootste deel is reeds opgegaan in de particuliere sector, niettegenstaande dat destijds door de Wethouder na mens Burgemeester en Wethouders werd medegedeeld, dat het bouw volume gelijkelijk, fifty-fifty heette dat, verdeeld zou worden. Doch niettegenstaande deze uitspraak, geeft het zoëven genoemde antwoord van Burgemeester en Wethouders onze fractie een kleine hoop, een kleine hoop, omdat er nog een haak en een oog aan vast zit. Men kan ook zeggen „het kan vriezen of dooien". Ik wil niet verhelen, dat ook in de particuliere sector huurwoningen worden gebouwd, doch de huren hiervan kunnen de ruim 2100 woning zoekenden niet opbrengen daar deze huren boven hun draagkracht lig gen. Mijnheer de Voorzitter, de bouw van gemeentewoningen en van wo ningen door bouwverenigingen dient dus met kracht ter hand te worden genomen om het antwoord van Burgemeester en Wethouders in daden om te zetten. Terugkomende op de door mij gesproken woorden in de j.l. gehouden raadsvergadering, waarvan ik geen enkel woord wens terug te nemen, constateren wij, dat èn premie- èn woningwetbouw moeilijk meer voor openbare aanbesteding in aanmerking kan komen. Het verschil tussen beide aanbestedingen sprak boekdelen en wij zullen er voor hebben te waken, dat de algemene belangen niet worden geschaad. Ik vraag mij af, Mijnheer de Voorzitter, of het geen tijd is om dergelijke uitwassen, om maar geen ander woord te gebruiken, voor goed ongedaan te maken. Mijn antwoord hierop is: Ja. In het congres, waarvan in mijn betoog reeds sprake is, werd de stelling naar voren gebracht, dat de Regering tot een Nationale of Semi-overheidswoningbouw dient over te gaan. De goede Nederlanders kunnen daarbij ingeschakeld worden. Van de door de heer Bastiaansen bij de algemene beschouwingen naar voren gebrachte combinatie van kleine aannemers verwacht ik weinig heil. De mogelijk heid zou bestaan, dat deze combinatie zou trachten alle bouwgronden in handen te krijgen. Mijnheer de Voorzitter, erkennende, dat van Uw College zeer veel inspanning werd gevraagd inzake de woningnood, doet het velen met mij genoegen te mogen vernemen, dat het vraagstuk van huisvesting voor alleenstaanden, toch wel in Uw College ter sprake is geweest. Ik hoop echter, dat het niet alleen bij het ter sprake brengen mag blijven. De nood onder deze categorie inwoners is zeer groot en niet alleen voor alleenstaanden, maar in meerdere mate voor de bejaarde echtparen. Het kan Uw College bekend zijn, dat alle tehuizen voor bejaarden in onze stad een aanzienlijke wachtlijst er op na houden. Alle bejaarden zien verlangend uit naar een plaats en wachten op de dood van andere medeburgers. Het spreekwoord: „De ene zijn dood, brengt de andere uit de nood" is hier van toepassing, hoe naar of het ook klinkt. Mijnheer de Voorzitter, mag ik even wijzen op ons bezoek aan de Shell-onderneming, waarbij ons gebleken is hoe het Gemeentebestuur van Vlaardingen een begin heeft weten te maken met de oplossing van dit probleem. Wij hebben kunnen genieten niet alleen van de architec tuur van het gebouw, maar ook van de verzorging van bejaarde echt paren. Er was maar één roep: „Het is prachtig". Mijnheer de Voorzitter, wat een kleine gemeente vermag tot stand

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 363