388 30 NOVEMBER 1955 Vaststelling eerste begrotingswijziging 1956. Zonder beraadslaging wordt dienovereenkomstig besloten. Vervolgens stelt de VOORZITTER aan de orde de vaststelling van de vergoedingen ingevolge art. 55 bis der L.O.-wet 1920 en art. 34, 4e lid, jo art. 32 van het „besluit B.L.O. 1949" voor het jaar 1956. De vergoedingen worden overeenkomstig de ontwerp-besluiten vastgesteld. Wethouder STUBENROUCH deelt mede dat de raad in juli j.l. beslo ten heeft het aantal vergunningen en verloven A te brengen van 1 per 600 inwoners. De Minister van Sociale Zaken heeft thans bericht be zwaren te maken tegen de verhouding 1 600. Op het ogenblik is het practisch ongeveer 1 op de 1000. Spreker wil nu een tussen-voorstel doen en de raad verzoeken te besluiten het aantal verloven A te brengen van 1 per 800. Dit lijkt het college van Burgemeester en Wethouders redelijk. Er is dan nog een redelijke marge voor bijzondere gevallen. De heer KRAMERS informeert of de Minister geen bezwaar heeft om het aantal vergunningen te brengen op 1 per 600 inwoners. Wethouder STUBENROUCH zegt dat de brief van de Minister van Sociale Zaken alleen spreekt over verloven A, zodat hij aanneemt dat ten aanzien van de vergunningen geen moeilijkheden zijn gerezen. Hierna wordt overeenkomstig het mondelinge voorstel van Wethouder Stubenrouch besloten. De heer BRINKERHOF zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Er zijn steeds mensen die het laatste woord willen hebben en ge trouw aan de traditie valt deze eer, als oudste in jaren, aan mij. Zo hebben wij dan weer het jaarlijks terugkerende begrotingswerk tot een goed einde weten te brengen. Goed in meervoudige betekenis, Mijnheer de Voorzitter, Ten eerste wil ik noemen Uw leiding die wij allen hebben bewonderd. Mocht deze in de eerste jaren van Uw hoge functie door ons wel eens te streng gevonden zijn door het toepassen van de spreektijd, thans heb ben wij allen reden te over om U dank te zeggen voor Uwe leiding. Wij willen tevens deze dank betuigen aan onze Wethouders en aan de ambtenaren van de secretarie, in het bijzonder de notulisten en die ambtenaren die de begroting samenstelde. Er waren wensen die wij gaarne vervuld hadden gezien, doch deze moesten worden verschoven tot een tijd die nog in de toekomst ligt. Mijnheer de Voorzitter, uit Uw woorden hebben wij mogen verne men dat de verhouding in Uw College, tussen Uw College en de Raad, goed is, een houding die het welzijn van onze stad ten goede komt. Ook de verhouding tussen de fracties werd in de algemene beschouwingen, als uit één mond, goed genoemd, dit moet in de oren van Uw College aangenaam hebben geklonken. De woningnood een „zegening" van de duitse overheersing, die ook in onze stad nog van belangrijke omvang is en grote zorgen baart, werd in het afgelopen jaar meermalen en niet in het minst bij de thans be handelde begroting ter sprake gebracht om tot een oplossing te geraken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 388