410 27 DECEMBER 1955
Ook een stad kent zulke grenzen. Als ieder levend groeiend wezen;
zij kent jeugd, volwassenheid en ouderdom, slijtage en verval. En gelijk
een land zijn leeftijd meet in eeuwen en miljoenen onderdanen, zo vindt
de stad haar maat in duizendtallen burgers.
Breda, Oranjestad, ruim 7 eeuwen oud, maakt nu haar 100.000 vol.
Bij deze merksteen aan haar levensweg keren wij ons om en overzien
het panorama van de afgelegde weg bergop, bergaf, heuvels van voor
spoed, dalen van inzinking. Wij proberen te peilen waar wij staan; wij
bestuderen de trekken van ons stedelijk gelaat en speuren naar plooien
en rimpels, misschien de voortekenen van vroegtijdige vergrijzing. Hoe
zeer springt dan naar voren de speelse schoonheid van haar jeugd! De
jonge stad, nauw omwald en met sterke en fraaie poorten versloten, weet
met zeker minder dan 10.000 inwoners haar welvaart zo hoog op te stu
wen, dat de schone scheppingen van haar grijze, gebogen straten, haar
jeuige marktplein, haar raadhuis en machtig kasteel en bovenal haar
glorieuze Grote Kerk nog na drie, vier eeuwen de genegenheid van elke
Bredanaar weet te winnen.
Aan schoonheid paart het jeugdige Breda ook levenslust: een pittig
gildeleven; drukke handel tussen noord en zuid; bron van rechtspraak
in Schepenbank en Hoofd- en Leenbank. Kortom, de jeugd der stede
maagd bestemt haar voor welige wasdom en kostelijke volwassenheid.
Edoch, de nauwe wallen rond de stad, door militaire noodzaak niet
te slechten, het hoge kindersterftecijfer, de lage levensduur van de ge
middelde burger en wel het meest de decimerende epidemieën fnuiken
de groei van onze jonge stad zo hevig, dat pas na 1870 en na de ont
manteling van de Vestingstad de duidelijke uitgroei volgen gaat, maar
dan ook ongestoord en niet verbroken. Toch telt Breda rond 1900 nog
pas 25.000 inwoners. In 1927 voor de le grenswijziging is dit opgelopen
tot 30.000, na de grenswijziging tot 43.000. In 1942 voor de 2e grens
wijziging tot 52.000, na de 2e grenswijziging tot 75.000, in 1950 tot
90.000 en in 1955 wordt reeds het 100.000-tal vol.
Toch past ook bij deze vlotte groei der laatste 80 jaren voorzichtige
bescheidenheid en kritische zin. Dank zij verbeterde medische weten
schap en zorg daalt het sterftecijfer in de eerste helft dezer eeuw snel.
Kindersterfte wordt uitzondering op gelukkige regel; de ouderdomsgrens
schuift stelselmatig naar boven, maar het geboortecijfer van Breda ligt
beneden dat van het eigen gewest, en vele jaren zelfs beneden dat van
het land. Toch heeft na 1870 de sterftelijn de geboortelijn nooit meer
gekruist en wordt de marge gelukkig nog langzaam ruimer.
Er zijn nog andere cijfers die manen tot voorzichtige bescheidenheid.
De welvaart van Breda lag tot voor kort op hoog niveau en de verge
lijkende gegevens landelijk en gewestelijk stelde onze stad naar vermogen
en inkomen per hoofd en per aangeslagene boven het gemiddelde. Er
zijn zwakke tekenen zichtbaar die ons van die vooraanstaande plaats
dreigen weg te drukken. Het lijkt duidelijk, dat alleen krachtige ver
jonging der bevolking en verhoging van het inkomen-niveau per hoofd
ons voor verder afglijden zal kunnen behoeden. Krachtige, doelgerichte
industrialisatie hand in hand met flink aanbod van ijverige en ontwikkel
de jeugd zal Breda kunnen handhaven op haar hoge plaats.
Ook de cijfers der godsdienstige gezindten vragen kritische aandacht.
Sinds 1850 stijgt het percentage Katholieken van 77 op 86, dat der Ned.
Hervormden daalt van 17 op 8. De overige christelijke gezindten tezamen
handhaven zich op rond 2%>, maar het aantal van hen, dat geen Kerk
genootschap kent, stijgt van 0 in 1850 op 1 rond 1900, 2 rond 1915, op
3 rond 1930 en op 3,5°/o rond 1950. Voorwaar cijfers, die voor ieder
burger van Breda een gewetensonderzoek wettigen.
Ook de stedebouw mag in dit panorama niet ontbreken. Het oud Breda
toch heeft het nieuw Breda zware verplichtingen opgelegd, waarvan