110 11 APRIL 1956 17. Benoeming van de heer J. v. d. Brink. 18. Het huren van enige lokaliteiten van de R.K. school voor B.L.O. aan de Verbeetenstraat ten behoeve van de vakopleiding voor zwakbe gaafden van de G.T.S. 19. Verzoek om subsidie van de Kon. Erkende Bloemistenpatroons- vereniging. De Raad besluit overeenkomstig deze preadviezen en voor stellen. 20. Subsidie in de Stiehtingskosten van een nieuwe R.K. kerk in Boeimeer. De heer TOXOPEUS herinnert eraan, dat de raad al meer soortgelijke voorstellen heeft behandeld. Spreker wil in het kort herhalen wat hij bij vorige gelegenheden omtrent deze materie heeft gesteld. Zonder de fi nanciële nood der kerkgenootschappen te miskennen, wil spreker vast stellen dat die zijns inziens zonder overheidssteun moeten werken. Voorts merkt spreker op dat in het voorstel wordt gesproken over een bijdrage in de stiehtingskosten der Ned. Hervormde Kerk aan de Heuvel. Het betrof evenwel niet een kerk, doch een kerkehuis. Dit gebouw zal niet alleen voor kerkdiensten worden gebruikt. Spreker gelooft overigens, dat het niet nodig is in den brede en ten principale deze aangelegenheid te bespreken. Men herinnert zich spre kers bezwaren. Hij zal derhalve niet voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer SAMSON wil de mening mededelen van de kleinst mogelijke minderheid van zijn fractie. Hij zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Het is een niet te ontkennen feit, dat kerk en staat in Nederland ge scheiden zijn. Dit impliceert o.m. dat de staat zich heeft te onthouden van bemoeiingen met de kerk en anderzijds dat de kerk en het kerkelijk gezag geen invloed uitoefenen op het gezag en het bestuur van de bur gerlijke overheid. Dit is een van de gronden Mijnheer de Voorzitter waarop ik meen mij te moeten verzetten tegen het voorstel van Uw college om mede met overheidsgeld de bouw van een kerk te financieren. Naar mijn mening schuilt er een gevaar in wanneer de overheid gaat participeren in de bouw van kerken, waardoor m.i. de geestelijkheid en kerkbesturen en uiteindelijk de gelovigen zelf met zilveren koorden aan die overheid gebonden worden. In 1949, toen een soortgelijk voor stel in deze Raad aan de orde was, is er zowel door R.K. als Prot. Christ, raadsleden oppositie gevoerd tegen het subsidiëren van kerkenbouw. Naar mijn mening terecht voerden deze leden aan dat het een erezaak van de gelovigen zelf moet zijn om hun kerken te stichten en in stand te houden. Van die zijde wordt o.m. aangevoerd dat in de geschiedenis van de christelijke kerk de bouw van een kerk nooit achterwege is ge bleven omdat er geen geld zou zijn. Onze monumentale historische kerk gebouwen, waarvan de stad er gelukkig meerdere rijk is, getuigen er heden ten dage nog van. Naar mijn gevoelens Mijnheer de Voorziter, zullen wij de mening van deze gelovigen, n.l. dat het voor de kerkelijke gemeenschap een erezaak is, om zonder hulp van buitenaf hun kerken te bouwen, hebben te eerbiedigen. Uw voorstel zoals het hier voor ons ligt stelt aan het kerkbestuur en pastoor al reeds enkele materiële voor waarden. Dit is Mijnheer de Voorzitter een, zij het schuchter begin van inmenging van het gemeentebestuur in het beheer van het kerkgebouw.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 110