12
11 JANUARI 1956
De heer VERMEULEN zegt, dat hij niet over de kwaliteit maar over
de kwantiteit van het afvalwater heeft gesproken. Spreker meent begre
pen te hebben, dat het in de bedoeling ligt de rioolbelasting in te voeren
per 1 januari 1956. Dit is vermoedelijk gedaan omdat de begroting 1955
thans sluitend is. Dit is echter ook het geval met de begroting 1956. Is
dit geen argument om het invoeren van de rioolbelasting achterwege te
laten. De Raad is hiervoor toch competent?
Wethouder MEIJS antwoordt, dat 1955 nu eenmaal achter de rug is.
De begroting 1956 sluit, doch alleen wanneer de rioolbelasting wordt
ingevoerd.
De heer TOXOPEUS merkt op,.dat hij nog geen antwoord heeft ge
kregen op zijn vraag inzake de belastingplicht.
Wethouder MEIJS antwoordt, dat dit vraagstuk het College ook heeft
beziggehouden. Het gebruik van het riool is niet in het belang van de
eigenaar. De vraag of in deze kwestie wijziging is te brengen, wanneer
de gemeente de vrije hand heeft, zal worden onderzocht. Spreker acht
het niet juist in de belastingplicht wijziging te brengen, omdat anders
de perceptiekosten te hoog worden.
De VOORZITTER merkt op, dat deze zaak voor de rioolbelasting niet
anders ligt dan voor de straatbelasting. Niet de gebruiker of eigenaar is
belastingplichtig, doch het eigendom. Dit eigendom wordt meer waard
door de aanleg van een riool. Wie nu de belasting betaalt kan de ge
meente koud laten. De huurwet laat wellicht niet toe de belasting op de
huurder te verhalen. Het is echter de taak van bepaalde maatschappelijke
functies dit te behartigen.
De heer VERSCHUREN vraagt of percelen, welke nooit aan een riool
kunnen worden aangeslagen ook belastingplichtig zijn.
Wethouder MEIJS zegt, dat hiervoor dezelfde norm wordt aangehou
den als voor de straatbelasting.
Hierna wordt het voorstel aangenomen.
5 b. Vermakelijkhedenbelasting.
Wethouder MEIJS leest een telegram voor, dat is ingekomen van de
plaatselijke bioscoophouders, waarin zij protesteren tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en waarin zij een onderhoud vragen
met Burgemeester en Wethouders alvorens over de vermakelijkhedenbe
lasting beslist wordt.
Spreker deelt mede, dat bij Burgemeester en Wethouders geen be
zwaren bestaan tegen zulk een onderhoud. Reeds vroeger is er contact
geweest tussen de bioscoophouders en het college. Nadat echter het
college gevraagd had een bedrijfsoverzicht over te leggen is van de
bioscoophouders niets meer vernomen.
De heer MINDERHOUD wijst op een punt in de verordening en wel
punt p op bladzijde 6 waarin sprake is van militaire tehuizen. Spreker
zou dit punt willen aangevuld zien met „en de leiding" omdat anders
de mogelijkheid zou kunnen bestaan bij strenge controle, dat de leiding,
zijnde geen militair, niet wordt toegelaten.
Wethouder MEIJS gelooft niet dat dit nodig is. De executanten worden