162 11 JULI 1956 De VOORZITTER zegt toe deze vraag op de gebruikelijke manier te doen beantwoorden. 2e. Het stuk vermeld onder dit punt wordt voor kennisgeving aan genomen. 3. Geloofsbrieven. De VOORZITTER stelt deze brieven in handen van de commissie voor de geloofsbrieven met verzoek na de pauze hierover verslag uit te brengen. 4a. Besluit art. 36, 4e lid woningwet. De Raad besluit overeenkomstig het voorstel. 4b. Uitbreidingsplan Boeimeer N.O. 1956. De Heer KOOLS zegt het volgende: „Mijnheer de Voorzitter, Met betrekking tot de bouw van een gymnastieklokaal op het terrein begrensd door de Piet Heynlaan, de Witte de Withweg, Michiel de Ruijterstraat en de Mark, ben ik door verschillende personen benaderd die hun misnoegen over de bouw van dit lokaal op de daarvoor op de tekening aangegeven plaats, niet onder stoelen of banken staken. Zij voelen zich door deze bouw zeer teleurgesteld, daar zij in de ver onderstelling waren, en dit was hun bij de aankoop van hun huizen toe gezegd, dat de gehele strook, begrensd door bovengenoemde straten en de Mark, als park zou worden ingericht. Groot was de verbazing, Mijnheer de Voorzitter, van die Piet Heyn- laanbewoners, toen zij bemerkten dat voor hun woningen een rioolge maal zou worden gebouwd. Zij hebben hiertegen destijds ook een be zwaarschrift ingediend en in een van de raadsvergaderingen is nog de vraag gesteld of dit gebouw niet meer naar de richting van de Mark kon worden geplaatst. Helaas zonder resultaat, maar die bewoners zitten tegen een hoop stenen aan te kijken. En thans, Mijnheer de Voorzitter, staan de bewoners van bovenge noemde straten voor de bouw van het gymnastieklokaal waardoor zij wederom in hun uitzicht belemmerd worden. In Uw preadvies schrijft U over dit uitzicht: „In verband hiermede merken wij op, dat ook al zou de realisatie van de bestemming „bijzondere gebouwen" achterwege blijven, het nog onwaarschijnlijk is, dat het thans bestaande uitzicht zou behouden blij ven, daar immers voor de gronden omsloten door de Piet Heynlaan, Witte de Withweg en de Mark een plan voor beplanting is opgesteld, waardoor genoemd uitzicht ook kan worden belemmerd". Mijnheer de Voorzitter, hier wordt m.i. toch toegegeven dat deze gron den bestemd waren voor beplanting en niet voor bebouwing en dat het uitzicht door deze beplanting OOK belemmerd wordt, m.a.w. dat door de bouw van het gymnastieklokaal het uitzicht OOK belemmerd wordt. Mij is uiteraard niet bekend wat voor een beplanting er zou komen maar het zal toch in ieder geval niet de bedoeling zijn dat er een z.g. oerwoud komt, opdat men door de bomen het bos niet meer ziet. En daar komt nog bij dat men toch nog altijd beter tegen bomen kan aan kijken dan tegen een hoop stenen, al zijn deze dan mooi opgestapeld. Voorts schrijft U Mijnheer de Voorzitter dat van een ernstige aantasting

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 162