8 AUGUSTUS 1956 191 herinneringen voor vorstenhuis, land en volk. Met liefde en toewijding is door allen, die daarbij betrokken waren, gewerkt aan de restauratie van deze kerk, waardoor zij schoner dan ooit haar rechtmatige plaats onder de kunsthistorische bouwwerken van ons land heeft kunnen hervinden. We hebben dit allen fraaier, welluidender en uitgebreider dan ik het kan zeggen, op die gedenkwaardige en onvergetelijke zater dagmiddag van de 9e juni van het jaar 1956 in de gewijde ruimte zelf Kunnen horen. Terecht heeft de Raad van de gemeente Breda er altijd op hartelijke en royale wijze aan medegewerkt de zo nodige restauratie te subsidiëren. In de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk vinden buiten de gewone kerkdiensten regelmatig en steeds meer manifestaties van algemeen belang plaats. Ik denk aan de bijeenkomsten op de avonden van de dodenherdenking op 4 mei, interkerkelijke samenkomsten; ik denk aan de zomerorgelconcerten. Bij bezoeken van leden van ons Koninklijk Huis wordt deze kerk vrijwel nimmer overgeslagen. Ik ver wacht Mijnheer de Voorzitter, dat deze bijeenkomsten van algemene aard in de toekomst in aantal zullen toenemen. De Grote of Onze Lieve Vrouwekerk van Breda is niet het bezit van haar toevallige gebruikster maar het eigendom van het gehele Nederlandse volk. Dit overwegende, Mijnheer de Voorzitter, is het voor mij naast grote vreugde over het subsidie voor de nieuwe restauratieperiode een grote teleurstelling, dat Uw college gemeend heeft de post van 4600,voor de aanleg van een akoustische installatie op de begroting te moeten schrappen. Met Uw argumentatie ben ik het beslist niet eens. Naar mijn mening is de vergroting van het bruikbare gedeelte van de kerkruimte wel een gevolg van de restauratie en de akoustische installatie is daarin onmis baar. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Z.E. Minister Cals, die toch ook niet over een nacht ijs pleegt te gaan, heeft zich bij wijze van uitzondering bereid verklaard de aanleg van een akoustische installatie in de subsidieregeling op te nemen. Ongetwijfeld moet hij zich bij zijn besluitvorming hebben laten leiden door de over wegingen die ik reeds naar voren heb gebracht ten aanzien van het gebruik van de kerk voor algemene doeleinden. Vandaar zijn toevoe ging: „bij wijze van uitzondering". Mijnheer de Voorzitter, laat de gemeente Breda het goede voorbeeld van de Minister volgen en de nieuwe restauratieperiode op even royale wijze als tot dusverre inzet ten. Het gaat voor onze gemeente om een bedrag van 920,(20°/o van 4600,Ik stel U voor deze post niet van de restauratiebegro ting te schrappen. De VOORZITTER antwoordt dat deze post uit de restauratiebegro ting is geschapt omdat er een precedent in wordt gezien voor* andere kerkgebouwen, waarin eveneens akoustische installaties worden aan gelegd. Het gaat dus niet om het bedrag van 920,maar uitsluitend om het precedent. De aanleg van de akoustische installatie is niet een gevolg van de restauratie, doch deze vloeit voort uit de vooruitgang der techniek. Ook bij de meubilering is om dezelfde redenen een restrictie toegepast. Spreker stelt voor het preadvies van Burgemeester en Wethouders onverkort te handhaven. Hij is dankbaar voor de uit gesproken waardering. De heer MENDES begrijpt niet dat er over deze aangelegenheid tegenstelling kan zijn tussen de opvatting van de Minister en die van het college. De VOORZITTER is van mening dat het precedent voor de Raad veel sterker is dan voor de Minister c.q. de afdeling Monumentenzorg van zijn Departement.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 191