17 OKTOBER 1956
241
SON, Drs. G. C. STUBENROUCH, Mr. E. H. TOXOPEUS, J. F. V.
VERMEULEN, J. VERSCHUREN, A. J. WEZENBEEK.
Afwezig de heren H. J. C. COSIJN, C. VAN DEN EEDEN, G. J.
KLOMPERS, C. J. A. SONDERMEIJER en Drs. O. G. E. M. VERHAAK.
Voorzitter: de heer Mr. Dr. C. N. M. KORTMANN.
Secretaris: de heer Mr. Ph. I. E. VAN WOENSEL.
De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit,
waarvan de tekst is opgenomen in artikel 8a van het Reglement van orde
voor de vergaderingen van de gemeenteraad.
Bericht van verhindering is binnengekomen van de heren H. J. C.
COSIJN, C. VAN DEN EEDEN, G. J. KLOMPERS en Drs. O. G. E.
M. VERHAAK.
Hierna wordt overgegaan tot behandeling van de agenda.
1. Notulen.
De notulen worden ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld.
2/3. Ingekomen stukken.
Mevrouw VAN MIERLO zegt het volgende:
Onder punt 3h zijn ter visie gelegd besluiten betreffende de toeken
ning van hypothecaire geldleningen.
Als ik mij goed herinner, mijnheer de voorzitter, is de bedoeling dat
allereerst uitgegaan wordt van de gedachte deze hypothecaire geld
leningen te verstrekken aan ingezetenen van de stad Breda, terwijl in
een enkel geval deze ook toegekend kunnen worden aan degenen, die
een aanzienlijk economisch belang in onze stad hebben. Reeds enkele
malen is mij gebleken dat van deze toekenningen mensen profiteren, die
buiten onze stad wonen en waarvan allerminst uit de gegevens blijkt
dat zij in onze stad een economisch belang hebben. Ook is het naar
mij ter ore is gekomen meerdere malen gebeurd, dat personen enige
tijd in Breda gaan wonen, zelfs zonder de vereiste vestigingsvergunning,
en dan een aanvraag doen voor een hypothecaire geldlening. Aangezien
de aanvragen vertrouwelijk zijn kan er uiteraard niet in het openbaar
over gediscussieerd worden; dit is ook niet de bedoeling, doch ik zou
Uw college vriendelijk doch met aandrang willen verzoeken nu er ook
ditmaal weer een aanvraag van buiten de stad ligt, waarvan mij het
economisch belang in deze stad niet duidelijk blijkt, in het vervolg te
willen doen nagaan of de hypothecaire leningen wel verstrekt worden
aan degenen die er in eerste instantie een recht op kunnen doen gelden.
Warai het niet dat wij met zo'n ontstellend woningtekort zaten, dan zou
ik dit nauwlettend toezicht van U niet vragen. Nu meen ik echter dat
van het voor Breda gegeven bouwvolume allereerst onze Bredase bur
gers moeten kunnen profiteren. Als Uw college mij de toezegging van
dit nauwlettend toezicht kan doen, wil ik gaarne het stuk 3h voor ken
nisgeving aannemen.
Wethouder MEIJS antwoordt, dat z.i. mogelijk in de stukken niet
voldoende gegevens zijn opgenomen om een juist oordeel te vormen.