276 14 NOVEMBER 1956 Ik neem ook aan, dat de toekenning van het subsidie uiteindelijk door het college van Burgemeester en Wethouders geschiedt, zulks in tegenstelling met de C.W.G. oude stijl. Met deze tweede taak stelling van de C.W.G. kan ik mij akkoord verklaren. Alleen rest mij nog een vraag „wie krijgt het beheer van deze 20.000,Ik ben er voorstander van, dat dit beheer bij Burgemeester en Wethouders blijft. 3. Herbeoordeling door de C.W.G. van de reeds bestaande subsidies. Voorzichtigheid zal hiermede zeker moeten worden betracht. Bepaal de herzieningen zijn zeker nodig. Zo gezien krijgt de C.W.G. een nieuwe status, waarbij vooral tot uit drukking komt een nauwere binding met de Gemeente. De vroegere opzet van de C.W.G. als Stichting, vrijstaand van de gemeente is naar mijn mening geen ideale vorm. Een nauwere binding met de gemeente verdient de voorkeur en wel hierom: omdat de gemeente een algemene taak heeft om het culturele leven in Breda op hoger peil te brengen en nog te meer omdat ook aan de C.W.G. een taak is toegedacht over de besteding van deze 20.000, De vraag is of voor een efficiënte werkwijze niet onder het oog moet worden gezien de aanstelling van een cultureel ambtenaar als verbin dingsman tussen C.W.G. en het college van Burgemeester en Wethouders. Een grote moeilijkheid en misschien ook wel een tere aangelegenheid is de samenstelling van de C.W.G. en de kwestie van het representatieve. De vraag rijst bij mij of de huidige vorm van de C.W.G. momenteel voor omvorming vatbaar is. Als ideale vorm zou ik een C.W.G. of liever gezegd een Culturele Raad willen zien bestaande uit 9 of 11 personen, waarvan de voorzitter en de leden gekozen worden door de Gemeente raad. Ik zie dus geen C.W.G. met een X aantal commissies. In verband met het representatieve komen er bij de samenstelling naar mijn mening twee aspecten naar voren: 1. de deskundigheid. Deze dient verzekerd te zijn. Er dienen dus o.m. mensen in te zitten op het terrein van de beeldende kunst toneel muziek en film. 2. de C.W.G. zal gemeengoed moeten zijn bij het volk. Bij de samen stelling zal men moeten zoeken naar bindende figuren. Het klinkt misschien vreemd voor Breda, maar met name denk ik hier aan fi guren uit de werknemersorganisaties. Deze organisaties hebben een belangrijke taak, omdat zij mede in hun doelstellingen hebben de culturele verheffing van het arbeidende volk. Ik zeg dit met des te meer aandrang, omdat ook in het jaarverslag van het E.T.I. over het jaar 1955 sprake is, dat een ruim arbeidsveld op dit gebied is weggelegd voor deze organisaties. De vraag is dus of we nu al een uitspraak moeten doen t.a.v. de samenstelling. De heer HULSKRAMER wenst hetgeen de heer Nieuwlaat heeft gezegd nopens de benoeming van de leden der C.W.G. door de Raad te onderstrepen. De heer VERMEULEN zegt, dat hij wenst terug te grijpen naar het geen indertijd de subsidiecommissie ad hoe heeft gerapporteerd. De tegenwoordige wethouder van culturele zaken was toen nog lid van deze commissie. Uit dit rapport komt duidelijk naar voren, dat de C.W.G.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 276