14 NOVEMBER 1956 277 adviserend college dient te blijven en dat de Raad meer toezicht dient te hebben op de besteding der gelden. De C.W.G. wordt nu voorgesteld als een adviserend College voor Burgemeester en Wethouders. Wat de Raad moet doen dat blijkt uit de ene zin in het voorstel, waarin staat: „Wij zijn van mening, dat de Raad deze zaak dient te accepteren". Of dit zo is, zal naar sprekers mening, de Raad moeten beslissen. Hij vindt voorts twee dingen opmerkelijk. Burgemeester en Wethouders stellen een subsidieverhoging voor 1956 voor tot 13.000,Er is al 8.250,uitgegeven, voor de resterende 1% maand is dus nog ongeveer 5.000,nodig. Spreker vraagt zich af waarom Burgemeester en Wethouders dit voorstellen. Heeft de C.W.G. al meer uitgegeven dan het bedrag van het haar toegestane subsidie? Voorts vindt spreker het gevraagde bedrag ad 20.000,vrij wille keurig. De Raad zou hier hebben te beslissen zonder enige motivering. Een begroting is hier toch wel op zijn plaats. Uit het rapport van de genoemde commissie ad hoe blijkt, dat er in de C.W.G. verschillende secties zijn, die weinig of geen activiteit vertonen, De vraag wordt dan gesteld of het niet beter is deze secties op te heffen, en op andere wijze het werk te activeren. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders houdt in een vérgaande delegatie van de Raad aan Burgemeester en Wethouders. Spreker is be reid aan delegatie mede te werken, doch de Raad moet toch zijn budget recht behouden. De Raad moet preventief kunnen werken en niet alleen achteraf al dan niet goedkeuren. Spreker kan met dit voorstel niet mee gaan. Hij vindt er te weinig gegevens in. Voorts merkt hij op, dat dit een tweede zodanig voorstel van Burgemeester en Wethouders is. Reeds eerder is 15.000,gevraagd voor toneelsubsidies. Straks komen er voor andere zaken weer nieuwe voorstellen. De Raad moet hierin niet medegaan met Burgemeester en Wethouders. De heer MENDES sluit zich aan bij vorige sprekers. Hij wil zich daarom beperken tot twee aspecten. Het eerste is, dat het hem is op gevallen, dat Burgemeester en Wethouders elk jaar vlak voor de begro ting komen met een belangrijk voorstel in de culturele sector. Het( is merkwaardig, dat ook dit stuk weer gedachten bevat, welke in het centraal rapport naar voren zijn gekomen. De tijd tussen het afde- lingsonderzoek en dit voorstel is te kort om dit voorstel als een uit vloeisel van dit rapport op te kunnen vatten. Men zou het bijna kunnen opvatten als een merkwaardig staaltje van telepathie. In de in het voorstel genoemde problemen, welke om een oplossing vragen staat het schouw- burgvraagstuk no. 1. Spreker wijst er op, dat reeds vanaf 1953 hierover regelmatig wordt gesproken en geschreven, zonder dat van Burgemeester en Wethouders hierover ooit enige aanmoediging is gekomen. Burge meester en Wethouders zeggen maar, dat de tijd nog niet rijp is en dat er vele landelijke aspecten zijn. Steeds wordt het probleem op de achter grond geschoven. Het is daarom verheugend doch vreemd, dat het pro bleem thans plotseling op de voorgrond komt. Op pagina 2 van het voorstel staat, dat Burgemeester en Wethouders zich voorstellen met de C.W.G. overleg te plegen niet alleen over de subsidiëring van afzonder lijke evenementen, doch over alle zaken, die thans reeds in grote getale als vaste posten op de gemeentebegroting staan. De C.W.G. zal dienen te adviseren over alle subsidieverzoeken welke aan haar of aan Burge meester en Wethouders worden gericht. Spreker acht de C.W.G. in haar huidige samenstelling daartoe niet bevoegd. De heer SAMSON zegt, dat als er een reorganisatie van de C.W.G.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 277