280 14 NOVEMBER 1956 varendheid vooral te danken is aan de ambtelijke instanties waarmede hij werkt. De vaart van deze instanties stelt Burgemeester en Wethou ders in de gelegenheid vlug door te werken. Wat de hoofdpunten betreft, welke door de Raad ter sprake zijn ge bracht, meent spreker, dat deze kunnen worden gegroepeerd rond de aard en samenstelling van het bestuur der Culturele Werkgemeenschap en de delegatie. Weliswaar wordt in het voorstel gesproken over een Culturele Raad, doch dit betekent niet, dat Burgemeester en Wethouders een Raad met ruimere besturende bevoegdheid thans reeds zouden willen invoeren. Dit zou trouwens zonder wijziging van de Grondwet en de Gemeentewet niet mogelijk zijn. Het is slechts de bedoeling geweest het voorstel inzake; de nieuwe plaats en de taak van de Culturele Werk gemeenschap te plaatsen tegen de achtergrond van een ontwikkeling in de gemeentelijke bestuursorganisatie welke van deskundige zijde wense lijk wordt geacht. Aanvaardt de Raad dit voorstel van het College, dan kan i indien het inderdaad mogelijk is geworden een functionele Raad voor culturele zaken in te voeren de Culturele Werkgemeenschap zoals het College zich deze thans denkt, met gebruikmaking van de daarmede opgedane ervaringen, e.v. tot zodanige raad worden uitge bouwd. Wat de samenstelling van de Culturele Werkgemeenschap betreft, zijn er uiteraard meerdere mogelijkheden. Bij de keuze hieruit is het van be lang, dat Burgemeester en Wethouders reeds lang behoefte gevoelen aan een representatief adviserend college. Daarenboven zou de Culturele Werkgemeenschap voor het partikulier initiatief een centraal contactpunt dienen te blijven: daarom zijn de wijzigingen welke met betrekking tot de Culturele Werkgemeenschap zijn voorgesteld niet bijzonder ingrijpend Zo zullen de bestaande secties, zij het met enige wijziging, blijven voort bestaan. Ter illustratie van het goede werk dat de secties kunnen doen wijst spreker op de activiteit van de sectie Toneel, die, na enkele jaren contact zoeken en improviseren, in 1954 en 1955 de onderlinge concour sen tussen de verschillende amateurverenigingen heeft bevorderd en het volgen van een regiecursus heeft mogelijk gemaakt; aldus is een bunde ling van een groot aantal amateur-toneelverenigingen tot stand gekomen en het niveau van de prestaties is verbeterd. Het College is dan ook van mening, dat het niet gewenst is de Culturele Werkgemeenschap terzijde te stellen. Behoudt men de Culturele Werkgemeenschap dan is het mogelijk bij de samenstelling van het bestuur te kiezen tussen benoeming van de bestuursleden door de Raad of aanvulling en vernieuwing van het be stuur door coöptatie. In beide gevallen kan een representatief bestuur verzekerd zijn. Het College is vooralsnog van mening, dat het voldoende is dat de voorzitter door de Raad wordt benoemd. Hij is a.h.w. de stem van de Culturele Werkgemeenschap, en het belang van een juiste beste ding van het voorgestelde subsidie en de algemeenadviserende taak van de Culturele Werkgemeenschap doen het gewenst zijn, dat deze voor zitter het vertrouwen heeft van de Raad. Wat betreft de delegatie van uiteindelijke beslissingsbevoegdheid dooi de Raad aan Burgemeester en Wethouders meent spreker, dat dit een normale bestuursvorm is. Delegatie vindt dan ook in tientallen gevallen plaats met instemming van de Raad. Een juiste opvatting van de taak van de Raad behoeft hierbij geenszins in het gedrang te komen, omdat Burgemeester en Wethouders verantwoording schuldig blijven aan de Raad voor al hetgeen zij krachtens delegatie doen. Spreker somt dan een aantal activiteiten op welke door de Culturele Werkgemeenschap in 1955 zijn gesubsidieerd en kan niet aannemen, dat de Raad in al deze detailbeslissingen tevoren gekend zou willen worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 280