304 12 DECEMBER 1956 raadsleden dit huiverig maakt. De heer Mol heeft inderdaad in zijn be toog een uitlating gedaan die zou kunnen duiden op een minderwaardig heidscomplex van het Zuiden. Spreker is er echter van overtuigd, dat de heer Mol dit zo niet heeft bedoeld. Hij wenste in zijn betoog uit te laten komen, dat Brabant een achterstand op dit terrein heeft en het vermelden van deze achterstand behoeft nog niet op een minderwaar digheidscomplex te duiden. Dat deze achterstand een feit was, is geble ken uit de oprichting van het Brabants Orkest, waardoor deze achter stand is ingelopen. De vraag is wat men zwaarder moet laten wegen de verhoging van subsidie of het rijker worden van het Brabantse Cultu rele leven. Speker gelooft niet dat het in de bedoeling van het Brabants Orkest heeft gelegen met het Concertgebouworkest te wedijveren voor de eerste plaats als toporkest. Inderdaad moet er maar één toporkest in Nederland zijn, doch het streven voor een zo hoog mogelijke klassering van het Brabants Orkest is gezond. Daarom zal de bezetting van het Brabants Orkest zo groot mogelijk moeten zijn. Bij het eerste optreden van het orkest was er goedwillende kritiek. Het bezoek bij dit concert was zonder meer slecht. Alleen de concerten van het toporkest werden goed bezocht. Het Brabants Orkest is nog in groei en men doet moeite het verschil met het toporkest zo veel mogelijk te verkleinen. Ook uit partikuliere bron heeft men offers gebracht. Spreker is overtuigd van de bezwaren die er uit het oogpunt van bestedingsbeperking kunnen bestaan, doch hij wil wijzen op hetgeen in de randstad Holland voor culturele zaken wordt uitgegeven in verhou ding tot de periferie en hij meent, dat dit grote belang niet kan worden afgewogen aan de grootte van een subsidiebedrag. De vrees, dat nog meer verhogingen van het subsidiebedrag zullen volgen, wenst spreker te weerleggen met de slotalinea van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, die luidt: „Wat betreft de wenselijk heid van mogelijke toekomstige verhogingen van zelfs dit subsidie menen wij het Brabants Orkest te mogen houden aan hetgeen het tot uitdrukking brengt in zijn verzoekschrift. Het ligt dan uitdrukkelijk in de bedoeling van het orkestbestuur, voor zover redelijk en mogelijk eventuele stijgin gen van de uitgaven te trachten op te vangen door verhogingen van de inkomsten buiten het subsidie van de Provincie en de vier grote ge meenten". De heer VAN BIJNEN behoeft aan het betoog van de heer Bastiaansen weinig toe te voegen. Hij is enthousiast voor het voortbestaan en de uit breiding van het Brabants Orkest en vindt dit voor Brabant noodzakelijk. Het verwondert hem echter, dat van een subsidieverhoging van de mid delgrote en kleinere gemeenten uit het voorstel niets blijkt. De middel grote gemeenten hebben hierin zeer zeker ook een taak. Spreker meent, dat de uitbreiding van het okest nodig is voor deze gemeenten en daar door zou het subsidie van de grote gemeenten en de provincie zelfs kleiner kunnen worden. Spreker verklaart zich met het voorstel akkoord te gaan. De heer HULSKRAMER ziet voor het Brabants Orkest een geweldige taak op cultureel gebied. Hij kan zich met het voorstel verenigen. Mejuffrouw t' SAS vraagt of reeds bekend is of de gemeenten 's-Her- togenbosch en Tilburg besloten hebben tot subsidie-verhoging. De heer LAUWERIJSSEN is van mening, dat voor het Brabants Orkest het spreekwoord geldt: „Onbekend maakt onbemind". Hij is er van over tuigd, als Breda het voorbeeld geeft, er veel kleinere gemeenten dit voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 304